Fout
‘Wát zei je?’
Zijn toon hield het midden tussen verontwaardiging en agressie.
‘Ik zei dat mijn vrouw een weekendje op stap is met een vriendin’
‘Dat kán echt niet meer, wat je daar zegt’, zei hij verongelijkt.
‘Wat bedoel je?’, antwoordde ik geschrokken, mij van geen kwaad bewust. ‘Mijn vrouw mag toch best een weekendje….’
‘Nou zeg je het verdomme wéér. Je bent wel onverbeterlijk hè?!‘
‘Waar doel je nou toch op?’ vroeg ik. ‘Ik zeg toch geen woord verkeerd?‘
‘Je maakt het alleen maar erger. Beweer je nu dat je het niet eens in de gaten hebt?’
‘In de gaten hebt? Hou toch op man. Wat heb je op je lever. Ik ga dit vervelend vinden!’
‘Je zei: “mijn vrouw”!’
‘Ja, nou en? Ze is mijn vrouw. We zijn al ik weet niet hoelang getrouwd!’
‘Dat “mijn vrouw” refereert aan vele eeuwen waarin mannen vonden dat vrouwen hun bezit waren en dat zij met hen konden doen en laten wat ze wilden! Is dat hoe jij je vrouw ziet? Schandalig gewoon. Ik begrijp werkelijk niet hoe je dat “mijn” zonder blikken en blozen nog over je lippen krijgt!’
‘Wat is dat nou voor onzin?’ wierp ik tegen. ‘Iedereen zegt dat toch? Trouwens, wat zou ik dàn moeten zeggen?’
‘Oh ja, meneer vindt dat als iedereen het zegt, het OK is om het zelf ook te zeggen?’
‘Nou…’
‘Wat nou?’
‘Wat zou ik dan moeten zeggen?’
‘Tjonge, jonge, jonge, woke zijn is aan jou ook niet besteed hè? Nou vooruit: de met wederzijds goedvinden tot wettelijk gezelschap gemaakte!’
‘Ah…’
‘Ja, en ik geef je meteen mee dat je in het vervolg ook genderneutrale persoonlijk voornaamwoorden dient te gebruiken. De met wederzijds goedvinden tot wettelijk gezelschap gemaakte en hun persoon waarmee hun een vriendschappelijke band onderhoudt, zijn een weekendje op stap’.