De zwarthandelaar’ met roomboterletters
Via een vlugschrift of een kleine lokale advertentie was mijn oude heer er achter gekomen dat échte roomboterletters te koop waren zo vlak voor de Sinterklaas. De kalender in ons toenmalig ouderlijk huis in Charlois wees toen zondag 3 december 1944 aan. Mijn oudste broer Jens lag toen nog in de hoogzwangere schoot van moeders. Zelf was ik nog met geen verrekijker te bekijken. Pas jaren later, nota bene op mijn geboortedag, op ‘ Schrikkeldag’ 29 februari 1948.
‘Moet je nou eens kijken’, riep op dat moment mijn vader Teunis (roepnaam Toon) hoogst verontwaardigd tegen mijn moeder Maria. ‘Échte roomboterletters voor 75 gulden per stuk! Zeker van een vuile zwarthandelaar!’ Of toen Tom Poes reeds bestond wist hij zeker niet, maar een list had hij reeds verzonnen. Hij moest en zou die roomboterletters in handen krijgen. Koste wat het koste. Moeders de vrouw in blijde verwachting zou in ieder geval te eten moeten krijgen met de nog strenge Hongerwinter vlak voor de deur. De voedselvoorraden werden vanaf die tijd met de dag schaarser.
Zelf was hij als onderduiker zijn onderduikadres in de kolenkelder aan de Verboomstraat net ontvlucht. Hij had daar zo’n twee weken gebivakkeerd. Onder de kolen en kelderjutezakken na zijn miraculeuze ontsnapping aan de razzia in november dat jaar. Nog steeds doodsbang voor de Duitse bezetter. (Zie eerder verhaal: ‘De razzia ontvlucht’).
Grimmig
De stad Rotterdam, met de vele puinhopen en open plekken van het bombardement in 1940, zag er grimmiger uit dan ooit. Grijs, grauw, ijskoud met sneeuw en 2/3 van de mannen in de leeftijd tussen de 17 en 40 jaar afgevoerd naar nazi-Duitsland of elders. Een ware spookstad. Onvoorstelbaar voor ons allen als de huidige nabestaanden.
Op last van de Nederlandse regering in Londen werd reeds in september 1944 de spoorwegstaking hier uitgeroepen. Die duurde in totaal zes weken. Deze blokkade werd de voorbode in West-Nederland en Rotterdam in het bijzonder van de aanstaande Hongerramp van catastrofale omvang. De zogenaamde bizarre ‘Hongerwinter van 1944 tot en met mei 1945.
En nu midden in dit haast Holocaust-scenario waren er plotseling alsof uit een sprookje roomboterletters te koop. Ja, wederom, totaal onvoorstelbaar. Want op de bijzonder schrale markt met karige centrale voedselkeukens waren alleen nog dunne koolraapsoepen en tulpenbollen te krijgen. Als je geluk had.
Vader Toon Postma liet daar verder geen gras over groeien en bestelde via de telefoon of wat dan ook drie hele roomboterletters bij de bakker aan de nabij gelegen Charloise Kerksingel. Terwijl hij praktisch geen cent te makke had. Precies op 5 december, op Sinterklaasdag, kwam een bakkersjongen op de fiets de bestelling brengen. Via de trappen op driehoog. Na zijn belletje stond mijn oude heer al trappelend van ongeduld hem in de openstaande deur op te wachten.
Grijpgrage handen
Met zijn twee meter lengte en grijpgrage handen als kolenschoppen. Grijnzend nam hij de drie dozen in ontvangst, gaf die razendsnel door aan wachtende moeders in de gang en sprak vervolgens tot de bakkersknecht: ‘Hier heb je vijf gulden voor je moeite. En die baas van jou, die vuile zwarthandelaar, kan voor de rest de pot op!’ Zo smeet hij de deur dicht en liet zodoende de knecht in volle verbijstering achter.
Nadat hij verder onverrichte zaken met waarschijnlijk de staart tussen zijn poten het hazenpad naar beneden had gekozen, zag vader van boven dat de jongen vliegensvlug de straat was uitgereden. Wat moest hij tenslotte doen tegenover zo’n reus van een vent.
Moeders had intussen, zo sociaal als zij haar hele leven was, bij buurvrouw Pietersma aangebeld. Ook zij was in die decembermaand hoog zwanger, alleen was zij dramatische genoeg haar man tijdens de razzia kwijtgeraakt. Met nu met zijn drieën om tafel werden de goed gevulde boterletters een voor een soldaat gemaakt. Zelfs de kruimeltjes op tafel en die op de vloer waren gevallen werden nog gulzig opgelikt. Een Sinterklaasfeest om nooit meer te vergeten.
Woedende bakker
Totdat een dag later een woedende bakker op hun deur kwam rammen. Wijselijk genoeg deed mijn oude heer niet open. ‘Oprotten, oprotten, vuile zwarthandelaar’, riep hij tegen de eveneens scheldende bakker. Maar op het moment dat hij dat hoorde begon bakker Degenkamp uit een ander vaatje te tappen. ‘Ik heb zelf die roomboter op de zwarte markt moeten kopen voor heel duur geld’, zo begon hij zichzelf te verdedigen.
Mijn vader stond voor het eerst nu met een bek vol tanden. Hij opende de deur en zei nu met een pijnlijk gezicht vol wroeging: ‘Dat wist ik niet. Ik heb nu even geen geld, maar ik ga er alles aan doen om het met je goed te maken.’ De bakker was kennelijk overtuigd van vaders spijt en vertrok namompelend uit zijn gezichtveld.
Een dag later, inmiddels donderdag 7 december, trok mijn oude heer er ’s nachts op uit met een klein kolenschopje om op de Waalhaven spoorbielzen op te gaan opgraven. Het stoomtreintje aldaar van vroeger reed al lange tijd niet meer, dat wis hij. Anders had hij het vast niet gedurfd.
In weer en wind in haast bevroren ondergrond wist hij in enkele uren tijd twee enorme spoorwegbielzen op te graven. Van zeker zo’n 35 kilo zwaar per stuk. Die droeg hij beiden op zijn ferme schouders de volgende dag naar de bakker. Voor het stoken van zijn oven, want gewoon hout was sporadisch geworden. Daarbij overhandigde hij hem zijn laatste vijftig gulden, die hij van buurvrouw Pietersma had geleend.
Na de oorlog, het zal in juni of juli 1945 zijn geweest, vonden mijn ouders tot hun grote verrassing op de deurmat een enveloppe met een kaart waarop stond: ‘De heer en mevrouw Postma worden hierbij uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de heropening van onze bakkerijzaak. U bent van harte welkom!’