Mijn eerste mobieltje
In het voorjaar
van 1991 kreeg ik mijn eerste mobiele telefoon. De goede gever was de Britse
krantenmagnaat Robert Maxwell. Ik was toen even directeur van het noodlijdende
Rotterdamse Het Vrije Volk.
Samen met de toenmalige hoofdredacteur Gerard Krul
hadden we geprobeerd Maxwell (onder meer eigenaar van het linkse schandaalblad
Daily Mirror) in Londen te interesseren voor deelname in onze krant. Hij zag
daar niets in. Maar hij zag wel wat in een ander plan. Dat was een vingeroefening
om in Nederland de eerste krant op klein formaat, een zogeheten tabloid, uit te
brengen.
Hij nam ons ter
plekke in dienst. Zei dat we in Rotterdam op een mooie locatie een kantoor
moesten betrekken (dat werd de elfde verdieping van het WTC aan de Coolsingel).
We konden een auto uitzoeken. En verplicht een mobiele telefoon aanschaffen.
Zoals zijn
secretaresse zei: ,,De uitgever moet jullie dag en nacht kunnen bereiken.” We
konden aan de slag.
Achteraf heb ik mijn jaar bij Maxwell wel vergeleken met de
intriges van de tv-serie Dallas. Maar daar kom ik een andere keer op terug.
De mobiele
telefoon was een omvangrijk apparaat. Het was een behoorlijk zware kast, ik
denk met een gewicht van enkele kilo's, dat je met een riem om je nek op je
buik kon dragen. De hoorn had de omvang van een gewone vaste telefoon. En er
was vaak geen signaal.
Wij waren als
voormalige leerling-journalisten, er waren in Nederland nog geen opleidingen,
zo rond ons achttiende jaar in het diepe gegooid en moesten ons maar redden.
Ongeveer een kwart overleefde de eerste zes maanden. De rest werd er met het
grootste gemak weer uitgegooid. ,,Ga jij maar op kantoor werken jongen,” kregen
ze te horen. Dat was overigens ook geen probleem.
We groeiden dus
op met ratelende schrijfmachines en telexen. Onze getikte stukjes bereikten via
een ‘kopijloper’ of per buizenpost de zetterij waar zetters er op zetmachines
loden regels van maakten. Een afdruk ging naar de corrector, maar de zetters
zelf haalden er ook al heel wat taal- en spelfouten uit.
Aan ‘het steen’
(een forse vlakke gietijzeren tafel) werden de paginas in elkaar gezet waarna de
persen konden gaan draaien. Er werd veel gerookt op die rumoerige redacties.
Ongeveer elke twee jaar moesten de muren opnieuw worden geverfd.
Wanneer de
persen draaiden, bij de middagkranten zo rond 15.00/16.00 uur pikten we een
krantje op en gingen naar de kroeg. Het Vrije Volk aan de Slaak naar ‘De
Koophandel’ aan de Oostzeedijk. Het Rotterdams Nieuwsblad, Het Rotterdams
Parool, de Rotterdammer en de NRC in de Witte de Withstraat naar ‘De Schouw’ of
op de Oude Binnenweg naar ‘Timmer’, ‘Pardoel’ of ‘Melief Bender’.
Terug naar mijn
eerste mobiele telefoon. In het voorjaar van 1991 stond ik – ingesnoerd in mijn
nieuwe mobiele telefoon – in een bomvol Melief Bender. Het was bijna onmogelijk
bij de bar te komen.
Ik pakte mijn
telefoon en draaide het nummer van Melief. ,,Vier bier, hier achterin,” zei ik.
De hele zaak viel stil toen een ober met een dienblad onze kant op kwam. Het
was mijn eerste mobiele telefoongesprek.