Engelen
Ik zit alleen aan
de bar met mijn goede barkeeper Vincent in zijn café De Komedie. Dan zegt
Vincent: ,,Niet alleen de mensheid is op hol geslagen, maar ook het klimaat.’’
In plaats van
zomer leek het nu wel herfst. Als Vincent even naar achteren loopt gaan mijn
gedachten terug naar Schotland. ‘Wie veel reist, kan veel verhalen’, is het
gezegde.
Sinds de aankomst
met mijn reisgenote regende het daar eveneens pijpenstelen. Zo’n twee weken
achter elkaar. Om gek van te worden. Ja, wat doe in je zo’n geval? Schotse
kastelen bezoeken, pubs, kastelen en pubs!
Daarna beland ik
in het vissersplaatsje Inverness. In de plaatselijke pubontmoet ik enkele vrolijke vissers. Ik vraag
of ik de volgende ochtend mee mocht op visvangst. Het werd een dag om nooit meer
te vergeten, plotseling zonovergoten. In de diepe wateren van de Schotse
‘fjorden’ vingen wij in manden talloze kreeften. Een vangst van jewelste.
Haast ging dit
echter ten koste van mijn leven. Want toen een van die zware manden via lange
touwen overboord werd gezet, zat natuurlijk mijn been in een van die lussen.
Een korte alarmerende schreeuw van de kapitein voorkwam net dat ik tientallen
meters onder water zou worden meegesleurd. ‘Ja, dan heb je een engeltje op je
schouder’, zo heet dat.
Maar mijn echte
engel moest nog komen. Een dag later namelijk bivakkeren mijn reisgenote en ik
op een bergachtig gedeelte met uitzicht op het wereldberoemde meer van Loch
Ness. Van het ‘monster’ natuurlijk niets te bekennen.
Maar wel van boven, waar
diep donkere wolken zich samenpakten als draken. En gieten, gieten, niet
normaal. Plotseling moest ik hoognodig. Of letterlijk in mijn
broek poepen of buiten een nat pak halen. Ik koos voor het laatste.
De autodeur liet
ik open staan en zo hurkte ik daarnaast om mijn grote boodschap te doen. Met
mijn ene hand hield ik voor het evenwicht de deur vast. Slechts voor een
seconde of zo liet ik even los. En geloof het of niet, juist toen sloeg de
bliksem in mijn wagen…
Had ik die deur
een fractie van een seconde langer vastgehouden dan had u nooit meer iets van
mij gehoord. Nu vloog ik met een klap achteruit met nog de strontresten in mijn
broek. Haast zo snel als die bliksem was kroop ik overeind. En met mijn broek
nog over mijn enkels nam ik een snoekduik de auto in.
,,Niet wit,’’ zoals mijn reisgezel zei, ,,maar volkomen lijkwit.’’