Stank voor dank
Uitbaatster Sandra komt woedend uit haar café gelopen. ,,Zo, dat is de laatste keer geweest,’’ roept zij als ze op een terrasstoel neerploft. ,,Die klootzak,’’ zo schreeuwt zij het uit, ,,heeft de hele boel ondergescheten!’’ Zij doelde daarmee op de laatste bezoeker van het herentoilet.
Zojuist was er
een passant langs geweest die vroeg om ,,even van de wc gebruik te mogen
maken.’’ Dat gebeurt in het populaire buurtcafé van Sandra zeker zo’n tien keer
per dag. Wat hierbij voor mij opvalt is dat deze ‘horecagasten’ nooit eerst een
consumptie bestellen. Sommigen willen wel voor de wc betalen, maar zowel Sandra
als haar bar-collega Ellie wimpelen dit altijd weg.
,,Nooit meer laat
ik die pleeverzoeken toe,’’ pruttelt Sandra na. ,,Ik zal het ook aan Ellie
doorgeven. Zijn ze nu helemaal belazerd. In een maand tijd schijten die gasten
tot drie keer toe bij mij helemaal de boel onder. Gatverdamme nog aan toe.’’
Even later vertel
ik dit verhaal aan voormalig stadsdichter Jana Beranová. Zij staat bekend als
‘wereldreiziger.’ Haar nuchtere commentaar: ,,Ja, dat heb je dan als je in een
wereldstad woont als Rotterdam, nergens openbare wc’s te bekennen. Zelfs in een
armoedig land als Noord-Korea, zoals in de hoofdstad Pyongyang zijn wel
openbare toiletten te vinden!’’
In deze
columnruimte wees ik er meerdere malen op dat er in de zeventiger en begin
jaren tachtig nog overal in de stad urinoirs stonden. Vaak hele mooie, met
gietijzeren krullen. Die moesten toen ineens weg omdat ze verouderd waren of
wat dan ook.
Maar ze werden
wel weggehaald onder de belofte van de toenmalige gemeenteraad dat er nieuwe
voor zouden worden teruggeplaatst. Dat is dus nooit gebeurd.
Wel recentelijk
van die hele dure nieuwe kentekenpalen, waar overigens niemand om heeft gevraagd.
Waarom dus niet in plaats daarvan de hoogstnoodzakelijke openbare toiletten?!
Waar liggen de
prioriteiten van gemeenteraadsleden en college van B en W?
Vorige week zit
ik in een ander buurtcafé. Ik ben alleen omdat de eigenaar even snel een boodschap
moest doen. Dan stapt er een boomlange man naar binnen met aan zijn hand een
schattig driejarig jongetje. ,,Meneer mogen wij even naar de wc,’’ vraagt de
man die mij kennelijk voor de eigenaar hield. ,,Gaat u rustig uw gang,’’ zo
wijs ik naar het toilet.
Als de man met
kind opgelucht terugkomt, stuurt hij het jochie op mij af. In zijn knuistje zit
een munt van twee euro, die hij mij aanreikt. ,,Nee hoor, geen sprake van,’’
zeg ik gul en stuur het kindje met de munt weer naar de vader toe. Het joch is
hevig teleurgesteld, haast tot huilens toe omdat ik zijn ‘cadeautje’ niet had
aangepakt. O, wat had ik daar spijt van.
Een uurtje later
vertelde ik dit aan stamgast Vincent, klussenman en eveneens huisvader. ,,Jij
bent ook zo’n klootzak,’’ verweet hij mij. ,,Jij begrijpt niets van kinderen.
Je had die twee-euro wel moeten pakken met je ene hand en die dan op je rug
verwisselen in je andere hand. Dan had je het lachend aan ‘t joch teruggeven en
daarbij zeg je: ,,Kijk eens, dit is voor je spaarpot!’’