Langlopende studie RIVM laat rond 4% bevolking met antistoffen zien
De meeste mensen die het nieuwe coronavirus kregen, maken antistoffen aan. Iemand die COVID-19 heeft gehad, is daarna waarschijnlijk een tijd beschermd tegen het nieuwe coronavirus. Hoe lang die bescherming precies duurt, is op dit moment niet duidelijk. Wel geldt dat hoe meer mensen immuun zijn voor het virus, hoe minder kans het virus heeft om zich te verspreiden. Het RIVM onderzoekt dat.
Pienter Corona studie
Het RIVM onderzoekt op verschillende manieren de verspreiding van het nieuwe coronavirus. In de Pienter Corona studie wordt informatie verzameld over het aantal mensen dat in contact is geweest met het virus.
In 2016 is een groot landelijk onderzoek gedaan naar bescherming tegen infectieziekten; het PIENTER onderzoek. Veel deelnemers hebben toen toestemming gegeven om hen voor nieuw onderzoek te benaderen. Hiervan hebben ruim 3200 personen meegedaan aan het PIENTER Corona onderzoek. De eerste ronde was in april 2020.
Percentage antistoffen naar leeftijd in april 2020 Onderzoek en Afb. RIVM
In juni vond weer een ronde plaats en werd iedereen die zich had aangemeld voor de 1e ronde, opnieuw aangeschreven. Tegelijk zijn ruim 27.000 extra mensen, verspreid door heel Nederland en verdeeld over alle leeftijdsgroepen, benaderd om mee te doen.
Mensen met antistoffen
De onderzoeksresultaten laten zien welk deel van de Nederlandse bevolking het nieuwe coronavirus (SARS severe acute respiratory syndrome -CoV coronavirus -2) heeft gehad en antistoffen tegen het virus heeft gemaakt. Dat noemen we de seroprevalentie. Tijdens de eerste onderzoeksronde in het voorjaar van 2020 was dit iets minder dan 3%. In de tweede ronde in de zomer steeg dit naar 4%. Dit deel was in beide rondes ongeveer hetzelfde tussen mannen en vrouwen, en ook tussen mensen van verschillende etnische komaf.
Percentage antistoffen naar leeftijd in juni 2020 Onderzoek en Afb. RIVM
Leeftijdsverdeling van mensen met antistoffen
In de figuren staat het percentage deelnemers met antistoffen over de leeftijden verdeeld in de bevolking (van jonge kinderen tot 90 jaar) voor de eerste en tweede onderzoeksronde. De gegevens uit de onderzoeken rekenen we om naar de algemene bevolking. Bij iedere leeftijd schatten we welk deel uit de Nederlandse bevolking in contact is geweest met het coronavirus.
De blauwe lijnen geven per leeftijd een schatting van het percentage mensen in de Nederlandse bevolking dat antistoffen tegen het virus heeft aangemaakt. Het grijze gebied rond de blauwe lijn is de onzekerheidsmarge en toont tussen welke waarden het precieze percentage staat.
In beide onderzoeksrondes bleek de groep jongvolwassenen het vaakst antistoffen te hebben. In de eerste ronde had 4 tot 5% van de mensen tussen 20 en 35 jaar het virus gehad. In de tweede ronde steeg dit percentage tot ongeveer 10% . Daarbij ging het vooral om jongvolwassenen van begin 20. Bij kinderen in de basisschoolleeftijd blijft het percentage nog steeds erg laag.
Geen groepsimmuniteit
De meeste mensen die het nieuwe coronavirus kregen, maken antistoffen aan. Iemand die COVID-19 heeft gehad, is daarna waarschijnlijk een tijd beschermd tegen het nieuwe coronavirus. Hoe lang die bescherming precies duurt, is op dit moment niet duidelijk. Wel geldt dat hoe meer mensen immuun zijn voor het virus, hoe minder kans het virus heeft om zich te verspreiden. De afweer tegen een virus onder de bevolking noemen we ook wel groepsimmuniteit. Voor SARS-CoV-2 is er met de resultaten van nu voorlopig nog geen groepsimmuniteit te verwachten (zie onder andere dit artikel in het tijdschrift Science). Antistoffen worden ook aangemaakt als mensen zich in de toekomst laten inenten met een vaccin tegen Corona.
Percentage antistoffen naar regio in juni 2020. Piek in NO Brabant. Onderzoek en Afb. RIVM
Vaker verlies reuk en smaak bij seropositieven
In iedere onderzoeksronde vulden de deelnemers een vragenlijst in met vragen over de klachten die zij hadden. In onderstaande tabel is voor elke klacht te zien hoeveel procent van de deelnemers in ronde 1 deze klacht had. De deelnemers zijn ingedeeld in twee groepen. Er zijn deelnemers die op dat moment antistoffen voor het coronavirus in het bloed hadden. Zij hebben contact gehad met het coronavirus en zijn seropositief. Ook zijn er deelnemers die op dat moment geen antistoffen in het bloed hadden waarbij de kans groot is dat ze geen contact met het coronavirus hebben gehad. Zij zijn seronegatief. De resultaten van de tweede onderzoeksronde zijn hierin nog niet meegenomen.
De seropositieven hadden vaker klachten dan degene zonder antistoffen. De meest genoemde klachten bij de seropositieven waren hoofdpijn, hoesten, loopneus, gewrichtspijn en verlies van reuk en/of smaakvermogen. Verlies van reuk en/of smaakvermogen was het meest kenmerkend voor deelnemers die contact hebben gehad met het coronavirus. Het verschil tussen het aantal seropositeven (52,7%) en seronegatieven (3,6%) was voor deze klacht namelijk het grootst. Verlies van reuk en smaak is dus een erg specifieke klacht die past bij het coronavirus.
Percentage gemelde klachten door seropositieve en seronegatieve deelnemers aan aprilronde
Klacht | Seropositief | Seronegatief | Totaal |
---|---|---|---|
Hoofdpijn | 64,9% | 32,6% | 33,3% |
Loopneus | 60,8% | 36,7% | 37,3% |
Hoesten | 60,8% | 29,5% | 30,2% |
Gewrichtspijn | 56,8% | 16,2% | 17,1% |
Verlies van geur en/of smaakvermogen | 52,7% | 3,6% | 4,8% |
Algehele malaise | 46,0% | 10,8% | 11,6% |
Keelpijn | 44,6% | 26,0% | 26,4% |
Koorts | 43,2% | 11,8% | 12,5% |
Spierpijn | 29,7% | 10,5% | 10,5% |
Diarree | 24,3% | 12,6% | 12,9% |
Prikkelbaarheid / verwarring | 23,0% | 7,6% | 7,9% |
Buikpijn | 17,6% | 11,9% | 12,0% |
Kortademigheid | 17,5% | 8,2% | 8,4% |
Misselijkheid / overgeven | 17,6% | 6,7% | 7,0% |