Hanenkam

Aangekomen via de metro bij het Zuidplein loop ik naar de streekbushalte nummer 136 richting Stellendam. Bij de halte tref ik daar aan een wat oudere man van in de zeventig en een jongere van zo’n 17 of 18 jaar. De jongeman is sierlijk gekleed en op zijn hoofd staat een kleurrijke hanenkam. De zijkanten van zijn hoofd zijn kaalgeschoren.

De zeventiger staat er vol bewondering naar te kijken. In vergelijking met het parmantige ‘haantje’ is de oude man niet meer dan een grijze mus. Aan zijn kleding te zien zag hij eruit als een ‘boertje van buiten’. De streekbus zelf laat nog een kwartiertje op zich wachten.
Nog steeds staat de zeventiger naar de hanenkam te staren of hij in een hypnose verkeert. De jongen begint daardoor onrustig te worden. Hij draait zich een paar keer om en begint vervolgens te ijsberen. Waar hij ook gaat of staat, de ogen van de bejaarde blijven hem overal volgen.
Opeens heeft de jongen er schoon genoeg van. Venijnig zegt hij: ,,Wat sta je nou al die tijd naar mij te loeren, ouwe lul. Heb je soms nog nooit een hanenkam gezien. Vind je dat gek of zo. Heb jij vroeger nooit eens iets geks gedaan?!’’
Ik vond de opmerkingen van de jongen nogal grof, haast beledigend voor de bejaarde. Aan de andere kant was zijn gedrag met het constant blijven staren naar de uitgedoste jongen ook gênant.
De zeventiger is geschrokken van de grove taal van de jonge man. Hij begint er onzeker van te stotteren: ,,Iets geks gedaan?... Geks gedaan?’’
En dan met een twinkeling in zijn ogen weer geheel zelfbewust: ,,O, ja hoor! Ooit heb ik eens een kip genaaid. En dat zal jij wel heel gek vinden.’’
De jongen kijkt hem met ongeloof aan en bijt hem toe: ,,Ouwe, viezerik.’’
,,Ja,’’ antwoordt de oude man, ,,en aan je mooie kam te zien, zou je wel eens mijn zoon kunnen zijn!’’