Eerste Wereldoorlog en Nederland (5)
‘Nigoco’: Een dividend van honderd procent
In het jaar 1955 verscheen, ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Rotterdamse rederij Van Nievelt, Goudriaan & Co's Stoomvaart Maatschappij in Rotterdam snel afgekort tot het telegramadres 'Nigoco', een gedenkboek.
Dit boek geschreven door de toen vooraanstaande historicus prof. dr. P.J. Bouman maakt het mogelijk de gang van zaken bij de Nederlandse zeescheepvaart in de Eerste Wereldoorlog te reconstrueren.
Dat begon al op 2 augustus 1914 toen het ss Alcor met een lading kolen van Rotterdam naar Kroonstad door een Russisch oorlogsschip werd aangehouden en bij een vijandelijke haveningang tot zinken gebracht.
Het duurde geruime tijd voordat de Russische regering reageerde op de eis tot schadevergoeding. Een eis die krachtig werd ondersteund door de Nederlandse regering.
Beslag
Een ander schip, de ss Alkaid was op 31 juli 1914 al in Sint Petersburg, maar kon de lading kolen eerst op 22 augustus lossen. De Russen hadden inmiddels de retourvracht, een lading hout voor Duitsland als vijandelijke vracht in beslag genomen. Uiteindelijk werd het schip gedwongen in St. Petersburg te overwinteren.
Ook andere schepen kampten met vertragingen waardoor de voordelen van de hoge vrachtprijzen voor een deel weer ongedaan werden gemaakt. Natuurlijk was het een voordeel dat Nederland in het conflict neutraal was gebleven.
Het was echter de vraag of Nederland kon blijven profiteren van de unieke positie tussen de economisch sterke oorlogvoerende landen. En er werd gevreesd voor een algeheel vaarverbod.
Scheepsbouw
Directeur A.J.M. Goudriaan handelde snel. Tot en met eind 1914 waren grondstoffen zoals hout en staal nog volop te krijgen. Ook de scheepswerven hadden nog behoorlijk wat ruimte. Tot en met eind 1914 werden maar liefst vier schepen van de toen bijzonder grote maat van zo'n 6.000 ton besteld.
Ook werd besloten de reserves aanzienlijk te verhogen tot ruim fl 600.000,-. De aandeelhouders ontvingen over het jaar 1914 een dividend van 16 procent. In het jaar 1915 kwamen niet minder dan vijf nieuwe schepen in de vaart. De aandeelhouders hadden daar geen spijt van. Onafgebroken brachten de schepen graan van Noord- en Zuid-Amerika naar Nederland.
Er werd vanuit Amerika ook direct gevaren op de (eveneens neutrale) Scandinavische landen. De vrachtnoteringen waren inmiddels tot ongekende hoogte gestegen. Dat leverde geen windeieren op. Aan het einde van dat jaar wist men het reservefonds met een extra fl 375.000,- te spekken en het buitengewoon reservefonds met maar liefst fl. 500.000,-.
De aandeelhouders kregen een dividend van honderd procent. Volgens prof. Bouman het hoogste dividend van alle Nederlandse rederijen, die overigens ook uitstekend boerden.
Vrachtprijzen
In januari 1916 had ‘Nigoco’ maar liefst 14 schepen in de vaart. De vrachtprijzen bereikten dat jaar ook ongekende hoogtes. De maatschappij moest wel 40 procent van haar vloot tegen gereduceerde vrachtprijzen ter beschikking van de Nederlandse regering stellen om vooral de aanvoer van graan en kolen naar Nederland te verzekeren. Maar 60 procent van de vloot in de ‘vrije vaart’ verdiende geld als water.
De bedrijfswinst in dat jaar bleef dan ook weergaloos hoog. Besloten werd ook de schepen op de minder gevaarlijke noordelijke routes niet meer tegen ‘molest’ te verzekeren. De aldus bespaarde torenhoge premies werden op een rekening ‘molest eigen risico’ geboekt. Aan het einde van 1916 was op deze eigen rekening een bedrag van een kleine twee miljoen gulden geboekt. Voor de nabestaanden van het personeel of gewond geraakte zeelui werd ook nog eens fl. 200.000,- apart gezet. Opnieuw werd een dividend van honderd procent uitgekeerd. De beurskoers vloog omhoog naar ongeveer 1400 procent.
Duikbotenoorlog
In 1917 keerde het tij. Duitsland had de onbeperkte duikbotenoorlog uitgeroepen. Met de komst van de VS in de oorlog hadden de geallieerden besloten tot iedere prijs de transporten van troepen en materiaal over zee door te zetten.
Nederlandse schepen, waaronder 12 van Nigoco, die door de Nederlandse regering waren ingezet om in Amerikaanse havens graan en veevoer te halen werden botweg in beslag genomen en ingezet voor de geallieerde oorlogsinspanning.
De Amerikanen compenseerden overigens royaal. Zo kon over het jaar 1917 nog tien procent dividend worden uitgekeerd. Omdat de vrachtvaart op de Scandinavische neutrale landen minder gevaarlijk was werd een kleine rederij met zeven kleinere schepen gekocht. Daarmee werd nog aardig wat geld verdiend.
Genoeg om opnieuw een dividend van tien procent te betalen. En ook genoeg om de door het kabinet Cort van der Linden (de laatste liberale premier voor Mark Rutte) ingevoerde extra oorlogswinstbelasting te betalen. De koers van de aandelen bleef dan ook zo rond de 1000 aan het einde van die oorlog.
Samengevat heeft de kleine nieuwe Rotterdamse rederij zich dankzij die Eerste Wereldoorlog, maar ook dankzij het gedurfde en voor die tijd sociale ondernemerschap ontwikkeld tot een van de grotere spelers binnen de nog steeds omvangrijke Nederlandse koopvaardij.