Bas gaat scheppen

In het Nieuwe Instituut nam afgelopen donderdag 12 september Bas Kwakman afscheid als directeur van Poetry International. Na 16 jaar. We kwamen van heinde en van verre. Het programma was mooi en puntig. Hans Woudenberg, die als cellist deel uitmaakt van het Doelenkwartet, koos een bijzonder stuk. Maar de compositie was geschreven voor een viool. En hij speelt cello. Wat nu? Hij nam een kindercello – ‘kijk maar, die is kleiner’ – want daar kon hij al wat hogere tonen op kwijt, en zette tenslotte de compositie over. Het klonk heel mooi.
Martin de Haan, bekend van zijn vertalingen uit het Frans van onder meer Houellebecq, bood Bas namens bestuur en bureau een tweeluik aan van beeldend kunstenaar Ronald Ruseler. ‘Beide paneeltjes stellen sonnetten voor, en ook het vertaalproces: in het eerste zie je de vertaling en het origineel als een soort palimpsest, in het tweede staan ze naast elkaar, gescheiden door de welbekende kloof tussen de talen.’ Aldus De Haan.
De dichter des vaderlands Tsead Bruinja droeg zijn gedicht eerst in het Fries voor, toen in het Amsterdams, waarna de zaal ook volop kon genieten van de hilarische poëtische act van de dichters Kees ’t Hart en Arjen Duinker.
Dichter Jan Baeke, die ook al jarenlang de programmeur is van Poetry International, presenteerde die middag en vond ook nog rake woorden om te vertellen over de band die ontstaat als je zolang samenwerkt, en de ontroering van het loslaten.
Tot slot las Bas zijn afscheidsspeech in spoken-word-stijl. Met als allerlaatste woorden zijn credo: ‘Ik ga scheppen.’
De onderscheiding waar toen iedereen op hoopte kwam pas de dag daarna, bij de officiële opening van het nieuwe cultuurseizoen. Bas Kwakman kreeg de cultuurpenning, Aruna Vermeulen de Doro Siepelprijs. Zie elders op de site.
-.-
Afscheidsspeech van Bas Kwakman als directeur van Poetry International
op 12 september 2019 in het Nieuwe Instituut in Rotterdam
Lieve mensen,
Zestien jaar lang was ik directeur van Poetry International in Rotterdam. Ik hield zielsveel van mijn baan en het leven dat daarbij hoort. De ontmoetingen met de honderden dichters en vertalers. De samenwerking met evenzoveel bezielde poëzieprofessionals.
Dankzij mijn baan stond ik op het podium van het Teatro Olimpico in Vicenza en keek vanaf de Leugenaarsbrug in de ogen van Sibiu. Ik kuste de mooiste dichteres van China, speelde dwarsfluit met een Nobelprijswinnaar en zong urenlang met een Mexicaanse dichter Nederlandse progrock in de jungle van Zuid-India.
Ik schreef vijf cultuurnota’s en haalde daarmee zo’n 12 miljoen euro op.
In Mongolië werd ik herdoopt door een sjamaan in een grijsvilten maatpak. Ik viel in slaap tussen de palmen naast de Dode Zee, liep blootsvoets door het krill van Sandymouth en beklom met een nazaat van Alexander de Grote de Montserrat in Bogota. Ik hoorde de hartslag van Sint Naum in de put van het klooster aan het meer van Ohrid en plukte witte thee in het bamboebos van Anji.
Ik sprak met directies van banken, verzekeringsmaatschappijen, vervoersmaatschappijen, havenbedrijven, schoonmaakbedrijven, vulpenfabrieken, ik sprak met sigarenboeren, papierhandelaren en fabrikanten van poesiealbums. Daar haalde ik nuleuro mee op.
Ik zag Gotham City vanuit het penthouse van een terracotta kauwgomgebouw en sprak in de flank van het Nutibara gebergte zevenduizend Colombianen toe. Ik smokkelde het Gezicht op de huizen van Manrique in olieverf en cocapasta via Panama naar Rotterdam en naderde in het Phezulu Safari Park te dicht een nijlpaardfamilie.
Ik raakte een ton, een landelijke poëzieprijs en een Dichter des Vaderlands, kwijt. Samen met mijn collega’s schreef ik zestien jaarplannen, zestien jaarverslagen en tweeëndertig aanvullingen op diezelfde jaarverslagen en jaarplannen. We schreven 200 subsidieaanvragen en haalden daar 5 miljoen euro mee op.
Op de Grote Chinese Muur las ik mijn vertalingen van de Lower Body Poets en The Misty Poets voor. Midden in de Gobi woestijn sliep ik tussen een Vlaamse en een Nederlandse dichteres op een bed met poëziebundels als poten. In Hotel Friesland in Groningen sliep ik met dichter Jan Willem Anker op een krakend eenpersoonsbed in een raamloze kamer.
Ik sprak met politici die bang waren voor poëzie, cultuurambtenaren met te weinig geld op zak, wethouders die er trots op waren een onbeschreven blad te zijn en een burgemeester die liever dichter was geworden. In Medellín sprak ik de World Poetry Movement toe, in Brussel de commissie van de Europese Unie, in Parijs de directie van de Unesco, in Berlijn de directies van de Europese poëziefestivals, in Medellín en Fengzhou de burgemeesters en in Dublin een dichter die president is geworden.
Ik voerde kennismakingsgesprekken, intervisiegesprekken, beoordelingsgesprekken, ontwikkelingsgesprekken, functioneringsgesprekken, slecht-nieuwsgesprekken, netwerkgesprekken, afscheidsgesprekken, goednieuwsgesprekken en prachtige, lange, ontregelende en verontrustende gesprekken over de kleur blauw in de Zuid-Koreaanse poëzie en het woordje ‘als’ in de Nederlandstalige poëzie.
Ik volgde cursussen ‘financiën voor niet-financiële managers’, cursussen Excel voor managers die op andere gebieden excelleren en cursussen personeelsmanagement voor managers die denken met bezieling al een heel eind te komen.
Ik ademde het gif van Mount Mombacho in, deelde in Sibiu mijn ontbijt met de tien sterkste mannen ter wereld en werd bewierookt door een sjamaan in Mexico City.
Op het meer van Ohrid stond ik samen met Margaret Atwood en een lokale mafiabaas op de voorplecht van een toeristenboot om de Albanezen aan de oever te weerhouden van een beschieting.
Maar de ware betovering vond hier plaats. In Rotterdam. De betovering door Mario Montelbetti, Ama Ata Aidoo, Eduardo Espina, Kees Ouwens, van Yi Won, Antonio Gamoneda, Lennart Sjögren, Peter Verhelst en Øyvind Rimbereid. Hier in Rotterdam ligt het meer waar de poëzie vanuit de hele wereld naar toe stroomt – het meer waar de ideale balans tussen hartstocht, professie, kwaliteit en verbeelding is gevonden. Het meer waarin ik met mijn collega’s, bestuur, stagiaires, vrijwilligers, honderden internationale dichters en evenzoveel poëzie professionals rondzwom, waarin we ons drijvend op onze liefde voor poëzie via artiestenfoyers, kroegen, achterafzaaltjes en de sigarenbar naast de Rotterdamse Schouwburg naar het Ro-theater, De Doelen, Arminius, De Unie, LantarenVenster, het Goethe Institut, naar Cinerama en Leeszaal West lieten stromen. Van de Westersingel, dwars door de boekhandels, over de pleinen, via de metro’s en trams en langs de vuilniswagens. Ik bleef doorzwemmen totdat ik het verschil tussen scheppen en het scheppen van voorwaarden uit het oog verloor.
Zestien jaar lang was ik directeur van Poetry International in Rotterdam. Het was mooi.
Je hebt zestien jaar gezaaid, ga nu maar eens oogsten, sprak Dries, de interim directeur.
Ik geef jullie niets mee. Ik geef jou, lieve Inez, ook niets mee – Martin Mooij gaf me na 26 jaar directeurschap twee dwingende adviezen mee en die nam ik ook niet over. Het eerste: schakel je gezin in, het zijn de enigen die je kan vertrouwen. Het tweede: laat altijd de anarchie toe.
Ik geef niets mee, ik draag slechts over. Ik draag het beste poëziefestival ter wereld over. Geniet ervan. Wees er zuinig op.
Lieve mensen – bedankt allemaal. Ik ga scheppen.
* Inez Boogaarts is de nieuwe directeur van Poetry International
Dries van Ingen is de interim directeur.
Fotoreportage Wim de Boek:
Foto's: Wim de Boek