Tripoli (2): Beton en asfalt
Onder een bewolkte hemel rijden we een rommelige wijk in met betonnen gebouwen. De chauffeur stopt bij een groot vervallen bouwblok, wijst op een afgebladderde gevel en zegt ‘Wutel’. We lopen naar binnen. Ook van binnen heeft het hotel duidelijk zijn beste tijd gehad.
De sfeer is een kruising van goedkope Afrikaanse hotels en Oost Europa van voor 1989. Europeanen zijn ze hier even niet gewend en de man achter de balie annex bar vraagt of ik wil wachten. Na enige tijd komt achter uit het hotel een vriendelijke en naar blijkt Tunesische dame. Ze vraagt wat ik wil. Ik vertel haar dat ik maar kort hier ben en dat ik de oude stad wil bekijken.`Ik hoef geen hotel’ zeg ik denkend aan mijn resterende dinars. `Hier kunt u uitrusten en een douche nemen’, zegt ze, `een kamer kost maar tien dinar en de oude stad is maar twintig minuten lopen van het hotel’ Dat is een stuk goedkoper dan de gekopieerde pagina’s uit een reisgids voorspeld hadden –behalve dan voor `worn out’, uitgeleefde, hotels waar voor gewaarschuwd wordt. `Dit moet zo’n worn out hotel zijn’, denk ik. Maar de Oostbloksfeer en de argumenten van de Tunesische bevallen me.
Ik betaal de chauffeur die nog altijd wacht en ga kijken naar een kamer op de tweede verdieping. Onderweg ontdek ik hoe groot het hotel is, lange donkere gangen en honderden kamers. Tachtig per verdieping, zeven etages hoog. Ik ontdek ook, dat de liften het niet doen, dat de schoonmaaksters in een werkkast hun pauzelokaal hebben, dat ze niet veel schoonmaken, dat de kamer ruim en smerig is, maar de lakens redelijk schoon, dat er in de badkamer continu gelig water stroomt, dat de meeste lampen het –wel- doen, dat er geheel naar verwachting kakkerlakken in de badkamer zijn, dat ik uit het raam gebogen, tussen de naam van hotel Mediterranean door, de zee kan zien en dat er dus weinig reden is om de kamer niet te nemen.
Na een douche en een schoon stel kleren, drink ik een kop koffie aan de bar. Een Tunesische gastarbeider vertelt hoe moeilijk het is om in Tripoli geld te verdienen. Hij is werkeloos. Even later, het is nu negen uur ’s ochtends, ga ik naar buiten. Onder een zo te zien permanente bouwsteiger door, loop ik in de richting van de zee.
Het is niet druk op de brede asfaltweg, maar wat er rijdt gaat hard en alleen in uiterste gevallen remt men. Volgens Gaddaffi’s Groene Boekje heeft iedere burger recht op zijn eigen vervoermiddel. Wie hier dat recht verwezenlijkt heeft, trapt flink op het gaspedaal. Brandstof is net als andere basisbehoeften goedkoop. Met enige behoedzaamheid steek ik over. Aan de overkant scheidt alleen een lang plantsoen en wat bebouwing me nog van het water. Ik doorkruis het plantsoen waarvan niet duidelijk is of het in aanleg -of ontbinding is en ga een groot hotel binnen. Enkele wachtende `zakenmannen’ zijn de enige levensvorm in de immense lobby. Alle deuren richting zee zijn afgesloten en worden zo te zien ook zelden gebruikt. Ik verlaat het gebouw weer en volg de grillige rooilijn van aangrenzende gebouwen. Via een groot en volslagen leeg geasfalteerd terrein kom ik bij de zee. De kustlijn bestaat uit grote halfingestorte betonnen kademuren. Het ruikt naar rottend zeewier. Ik volg een paar minuten de kust, klauter over een hek en loop weer langs de brede asfaltweg. Overal staan nu hoge nieuwe gebouwen van banken en handelsondernemingen uit de Golfstaten: laatmoderne, gearabiseerde architectuur.
Rechts doemt de hoger gelegen oude stad op. Een kwartier later sta ik bovenaan en kijk uit over een aanmeerplaats van veerboten. Het is er druk, vol met handelaren en passagiers. Achter mij begint de Medina, de Arabische stad tot aan de rand gevuld met verweerde alweer betonnen huizen met vooral gesloten gevels. Ik volg de rand van de oude stad verder en kom bij een vissershaven. Ertegenover aan de landzijde staat in een opgraving, een Romeinse triomfpoort ter ere van keizer Marcus Aurelius. De poort wordt geflankeerd door eigentijdse gebouwen en door de poort is de minaret van een moskee te zien. Een oudere heer vertelt dat de poort de tijd zo goed doorstaan heeft doordat op schending een vloek rustte. We zijn het erover eens dat het een mooie plek is, zonder sporen van op hol geslagen vormgeving- of verfraaiingslust.
Vlak bij is een Grieks-orthodoxe kerk. Een zware basstem doet de voorzang, een bariton zaagt er enigszins vals doorheen en de pope zingt, nog iets hoger, de liturgie. Byzantijnse meerstemmigheid. Voortdurend lopen er mensen in en uit. De binnenkomers slaan driemaal een kruis, knielen en sommige kussen een icoon die op een lessenaar achter in de kerk staat. Vrouwen steken kaarsen aan en halen de resten van oude kaarsen weg. Het is een gemengd gezelschap, door elkaar zie je kerkgangers van Europese, Arabische en Afrikaanse herkomst.
Buiten wacht het inmiddels opgewarmde Tripoli van beton, benzine en billboards met Gadaffi.
(Wordt vervolgd)
Foto's: ronald glasbergen