Het gebruik van tijd
We hebben elkaar een paar jaar niet gezien. Met hem lijkt het goed te gaan. Ik vraag naar zijn kinderen. ,,Ach,'' zegt hij, ,,de oudste is al achttien.'' Hij voegt er met een glimlach en enige verbazing aan toe: ,,Wat gaat dat snel.''
Ik herken dat en moet aan mijn achttiende denken. Mijn zus had er Frans geleerd, Fernand Léger had er geschilderd, maar ik had, toen ik zo oud was, nog nooit Parijs gezien. Mijn ouders meden op weg naar het zuiden de stad als de pest. Wel Cannes en Milaan maar niet de lichtstad. Alles vanwege de verkeersopstoppingen. Dat ging ik nu inhalen. Met een paar tientjes op zak, kwam ik in februari in Parijs aan. De lucht was koud en glashelder. De stad was klaar om er mijn eigen verhaal aan toe te voegen.
Voor iemand van rond de achttien jaar is achttien de eeuwigheid. Het is de totale leeftijd van zijn of haar bestaan, het verschil tussen `zijn’ en `niet-zijn’, tussen leven en duistere oersoep. En als je achttien bent dan dijt het heelal nog niet zo onbegrijpelijk snel uit als het later lijkt te doen.
De eerste nacht bracht ik door in een naaiatelier en bij de politie. Dat kwam zo. In Parijs ontmoette ik een meisje. Toen we samen couscous aten in een Tunesisch koffiehuis raakten we aan de praat met een oude kleermaker. Hij biedt ons aan op de grond van zijn werkplaats te slapen. De kachel brandt er en we maken graag gebruik van zijn aanbod. Laat in de nacht maakt het meisje me wakker. Ze is bestolen, ze is bang en ze wil weg. We zoeken het arrondissementsbureau om aangifte doen. Het is ochtend als we uit het bureau komen. We drinken staande koffie bij République en nemen afscheid. Vraag geen details. De lucht is grijs. Op het plein staat het beeld van Marianne, Frans symbool van vrijheid.
Hoe komt het dat de tijd zo snel lijkt te gaan? Naarmate je ouder wordt verzamel je steeds meer herinneringen. Het meeste schopt het niet tot een plek in de boekenkast van je geheugen. Veel kan je missen als kiespijn. De hersenen hebben hun eigen opbergsysteem. Sommige plaatjes gooien ze helemaal weg, andere slaan ze maar gedeeltelijk op en sommige bewaren ze.
De dagen erop leef ik van een paar franc per dag. Ik slaap met honderd man op een slaapzaal van het l'Armée du salut. Het gebouw is ontworpen door Le Corbusier weet ik uit een boek dat ik thuis had. In de vroege ochtend krijgen we een homp brood en zwarte koffie. Naast me verzorgt een heilsoldaat een man die in plaats van een hand, een vuile wondstomp heeft. Het brood smaakt naar stopverf, de koffie is bitter.
De boekenkast wordt voller. Door iets of iemand getriggerd, een opmerking, de smaak van een koekje, zie je zo’n momentopname plotsklaps op de koffietafel van je hersenen liggen. Als je dan bij zo’n momentopname een jaartal zet, dringt opeens het besef door hoeveel tijd er is verstreken. De tijd lijkt bliksemsnel gegaan.
’s Nachts kom ik in het uitgestorven centrum een groep luidruchtige kids tegen. Een van hen is Josephine die vraagt of ik mee wil gaan. Ze zijn op weg naar een kamer ergens achter Bastille om te schuilen voor de kou. In de kamer is het warm, er slapen al minstens twintig mensen en met de nieuwe groep erbij ligt alles als sardines over elkaar heen.
De volgende ochtend trek ik er met Josephine op uit. Ze is behangontwerpster en kent alle clochards van Parijs. Ze weet in welke nissen, stegen, bij welke bruggen ze samen komen. Voor die tijd had ik alleen over clochards gelezen. Nu delen ze verhalen en brandewijn met Josephine en mij, als antivries tegen de kou en de bourgeoisie.
,,Hoe kan het dat de tijd steeds sneller lijkt te gaan? Vroeger waren zes weken grote vakantie een eeuwigheid!’’ ,,Dat komt omdat je steeds meer te doen hebt,’’ zeg ik lachend over mijn eigen woordenstroom. ,,Vroeger was alles nieuw, beleefde je het de eerste keer en daardoor was het avontuur. En je was bovendien omringd door mensen die even nieuw waren en die net als jij, eeuwig leefden. Wie eeuwig leeft heeft flink de tijd om te lanterfanten.’’
In de buurt van d’Italie ontmoet ik twee Japanners. Ze zijn in ballingschap omdat ze deel uitmaken van de in Japan verboden Rode Brigades. Ze zijn vrolijk en gastvrij. De revolutie in Japan moet een feest zijn, want ze delen hun kamer in Quartier Latin met mij en drie meisjes uit het verre noorden. We praten en feesten doorheen de nacht.
,,Naarmate je ouder wordt, lanterfant je steeds minder. Je hebt steeds meer te doen,’’ zeg ik. ,,Ik vind niets doen heerlijk,’’ zegt mijn vriend, ,,Ik doe het graag.’’
Foto's: ronald glasbergen