De beginzin: Het vinden van 't motief'

Wie muziek componeert kan inspiratie zoeken in beelden of teksten. In mijn vorige bijdrage kwam ter sprake dat het verband tussen beelden of teksten en de daarbij gecomponeerde muziek niet eenduidig hoeft te zijn. Een componist denkt in zijn muziek een bepaalde impressie te hebben neergelegd maar de luisteraar kan iets totaal anders ervaren.
Veel muziek kan los van een liedtekst worden begrepen en het is mogelijk er achteraf een andere tekst op te maken.
Bij bruiloften en partijen gebruikt men bijvoorbeeld het bekende ‘Dat is uit het leven gegrepen’ van Farce Majeure dat voor de gelegenheid met een ‘ontzettend leuke tekst’ wordt uitgerust (en: ‘kan de band ons even begeleiden?’). Van de ‘standards’ waar we in de jazz over improviseren weten weinigen nog welke tekst de song ooit had. De tekst speelt dan geen rol meer.
Zoekproces
Stravinsky zei ooit: ,,Muziek verwijst slechts naar zichzelf’’. Vergt het een moeizaam zoekproces, een hoopvol wachten op inspiratie als we beginnen zonder tekst of beeld? Onnodig.
Men kan een paar willekeurige noten achter elkaar zetten. Die noten gebruikt men als kiem van waaruit men verder werkt. Dat is een motief in de muziektechnische betekenis van het woord, niet te verwarren met een buiten-muzikaal uitgangspunt zoals tekst of beeld.
Beethoven’s vijfde symfonie begint zo:
Iedereen kent dit pom-pom-pom-PÓM motief. Op zichzelf is dat motief niet ingewikkeld. Drie nootjes op gelijke toonhoogte gevolgd door ééntje, een grote terts lager. Zoiets als stotterend ‘koek-koek-koek-kóék’ roepen.
Metro
De klank van een grote terts hoor je ook als je met de Rotterdamse metro reist. Wanneer de deuren sluiten hoor je:
Het ‘metro’ signaal is in zekere zin complexer dan Beethoven’s motief. Het gaat zowel omhoog als omlaag, maar het grote verschil zit hem in wat er volgt.
Bij de RET gaan de deuren dicht en vertrekt de metro. Bij Beethoven volgt een indrukwekkende symfonie op basis van dat ene piepkleine motiefje met allerlei variaties, herhalingen op andere toonhoogtes, tegenstemmen, begeleidende akkoorden, ritmische veranderingen, enzovoort, enzovoort.
Zoiets zou je ook kunnen doen met het ‘metrodeur-geluid’. Als de RET directie erom zou vragen wil ik de uitdaging wel aangaan. Of mijn metrodeur-symfonie zich met Beethoven’s vijfde zal kunnen meten is de vraag. Misschien helpt het toeval.
Over toeval gesproken; een motief kan bij toeval ontstaan. Ga met je ogen dicht aan de piano zitten en sla enkele toetsen aan. Of: gebruik je telefoonnummer (0=C 1=Cis 2= enzovoort). Het kan ook met letters van je naam. Al wordt het lastig wanneer je Roos heet, of Koos, want een K, N, R, O, S of T kent ons notenschrift niet.
Poes
Roos kan het ook anders aanpakken. Ze kan een poes op de pianotoetsen zetten. Dan komt er vanzelf iets tot klinken dat wellicht als motief bruikbaar is. Een poes op de piano: het is ooit verfilmd door componist Misha Mengelberg. Je hoort de poes over de toetsen lopen en tot je verbazing doet het denken aan de manier waarop Mengelberg zelf wel eens speelt. Net zoals een baas op zijn hond gaat lijken, is hij op zijn poes gaan lijken.
Of hij de tonen van de kat nog heeft uitgewerkt weet ik niet, maar laat ik geen misverstand wekken: Misha Mengelberg kan oneindig veel meer dan zijn poes; het laatste concert van Eric Dolphy begeleiden bijvoorbeeld. Dat hoor ik een poes nog niet doen.
Heb je eenmaal op een van de genoemde manieren een motief gevonden, dan pas begint het eigenlijke werk: de uitwerking. Daar was Beethoven dus erg goed in en hij is niet de enige. Bij het componeren van muziek is het motto niet: ‘alle begin is moeilijk’, maar: ‘het begin is simpel en pas na de openingsklanken begint het echte werk’.
Ruud Bergamin is saxofonist, componist, dirigent en jazz-educator. Website: www.ruudbergamin.com