'14 mei Trilogie' van Joop van den Bos herdenkt om 13.20 op het Oostplein het bombardement

Gedurende een jarenlange periode droeg iedere 14e mei om 13.20 uur de Kralingse stadsdichter Joop van den Bos (1928-2019) zijn gedicht 14 MEI 1940 TRILOGIE voor, staand voor het standbeeld van De Marinier. Aanvankelijk onverstoorbaar in zijn eentje. Later kwamen andere Rotterdammers naar hem luisteren.
20 april 2019 overleed Joop op 91-jarige leeftijd. Op initiatief van oud Stadsradio-reporter Wim de Boek is er in 2022 een begin gemaakt Joop's traditie weer in ere te herstellen. Vorig jaar, 2022, droegen dramaturge Connie Pieters, Rotterdams dichter, vertaler, zanger en liedjesschrijver Arie van der Krogt en Paul Boute ieder een derde deel van het gedicht voor op deze speciale Rotterdamse plek. Dit jaar zullen Paul Boute, Dichter Menno Smit en Schrijver-dichter Dick Gebuys opnieuw het gedicht voordragen vanaf 13.20 uur.
14 MEI TRILOGIE
1. DE SINT LAURENS LOTSGEBONDEN Er gingen toen hoeden door de stilte van de zevende dag, als schimmen ter kerke, vrouwenschimmen, als zwanen schrijdende. De hongerenden hadden een rode vlag, werkloze mannen in de sloppen, met vrouwen in armoede, zorgelijke vrouwen veelal. Waar de stem van Louis Davids weerklonk, in Kralingen woonden de havenbaronnen. Toen het gevoelige gezicht van de stad in vuur verdween, de Sint Laurens lotsgebonden! Maar de stad vandaag: we functioneren in kleine circuits van mens nog. In uiterst snelle voortgang langs elkaar, te midden der mechanische processen. Met de Sint Laurens als evenementenhal, lotsgebonden? 2. BEZETEN ZIJN ZIJ OPGESTEGEN Bezeten zijn zij opgestegen, van drie vliegvelden tegelijk, om een stad te vernietigen, weg te vagen. Een stad van nijvere mensen, onschuldig, vredelievend. Als robots geprogrammeerd. Mensen ja, jonge mensen, volgestopt met waan en gekte. Gerationaliseerde waan en ideologische gekte: vol gif. Zo zijn zij vertrokken, als gevleugelde duivels uit het rijk van het kwaad, om weerloze burgers te vermoorden, kinderen van een open stad. Het vuur, overal het vuur! Vluchtende mensen, knielende nonnen in het bos. De stad is van vuur, hels hemelend, laagvliegende heinkels, ondraaglijke stank. Wanhopige soldaten schieten op monsters in de lucht. Op het Jaffaland de jongen met de broodtrommel. Een kleine bange jongen. Er wordt een kind geboren, de verbijstering baart een kind! Hitte! Alles verstikkende hitte, brullend, loeiend, gierend! In een laaie gloed! Maar de wind draait. De Oudedijk blijft staan. De Vlietlaan en de Goudserijweg. Asregen in de avond. De ruimte hijgt, maar de mensen zijn stil in de Kralingerhout. Gelaten, ontzet, beduusd, verdwaasd! Wolken van dichte rookstof stapelen zich, jagend, golvend, wollig krullend, in loodzware zwaarten. In een vuurvlaag de Laurenstoren, de molen van het Oostplein. Maar de berusting, de angstaanjagende berusting, het ongeloof van de duizenden mensen op het land. De klokken luiden! En de stad in een zeng van rook, de hele ruimte in een apocalyptische gloed, van zwart en rood in gore walm! CAPITULATIE Meulmeester en van Gastel werden dodelijk getroffen. Een omvergeworpen tram stond in brand. Toon Clijssen een schot in het oor, gewond aan beide benen. Zij zaten onder de Maasbrug en konden geen kant meer uit. Toen kwam het bombardement, zij keken in de loop van een geweer en werden afgevoerd. In de Van der Takstraat wemelde het van Duitse officieren. Seeghers, een Maastrichtenaar, kon een beetje Duits verstaan. Rotterdam was gevallen. Door de brandende stad liep een man met een witte vlag. © 1965 Joop van den Bos, Rotterdam Herzien en uitgebreid in 2003/2015 Gepubliceerd in achtereenvolgende versies in de bundels: 'In de zin zweeft overal' 2003, 'Dertien oorlogsgedichten' 2015 (uitgebreide versie). |