Poetry, anekdote (1/3)

12 juni 2011 door Saskia Wigbold
Poetry, anekdote (1/3)

Alsof er twee cowboys op elkaar afkwamen…

Op 14 juni begint in Rotterdam het 42e Poetry International. Het festival dat al jaren een begrip is in de stad kenmerkt zich door de talloze legendarische optredens van nationale en internationale dichters.

Optredens vol mooie, wonderlijke en rijke wereldpoezië. Maar het festival zelf is ook een bron van legendarische verhalen.

Om alvast in de stemming te komen hierbij een anekdote die Saskia Wigbold optekende uit de mond van Jim Postma.

 

"Het gebeurde in de tijdgeest van de jaren 70 en 80,’’ vertelt Jim Postma.

"Ik moet een jaar of dertig zijn geweest. Een andere tijd. Poetry International zat losser in elkaar. Je had nog het inner circle circuit. Schrijvers, dichters, journalisten en kunstenaars. Iedereen kende elkaar. Het was de tijd dat een dichter als Frans Vogel historisch de boel op een plezierige manier kon verstoren.

 

Zo trad er bijvoorbeeld een keer een Chinese dichter op die in het Chinees ging voordragen nog zonder vertaling. De dichter was nog maar net klaar en Frans Vogel begon bis bis bis te roepen tot grote hilariteit van de toeschouwers. “Het waren de kleurrijke figuren uit de stad,” vervolgt Jim. “Het misdragen hoorde er gewoon bij. Het was ook in de tijd dat zijn vriendin dichteres Jana Beranová nog geen faam op Nederlandse bodem had verworven. “In die tijd had je een elitaire kliek die mij tegen de borst stuitte,” legt Jim uit.

“Het hoofd van de organisatie van Poetry bestond uit het koppel Martin Mooy en Joke Gerritsen. Daaromheen had je bekende dichters zoals Cees Noteboom, Remco Campert, Bert Schierbeek, Hugo Claus, Gerrit Kromrij en nog wat. “Jana werd door de kliek afstandelijk behandeld, vertelt hij.” Dat irriteerde mij. Ze was daarbij kritisch op het organisatie comitée tot ongenoegen van Martin Mooy. “Maar haar opbouwende kritiek werd gezien als kritiek op de leiding. Als een melaatse werd ze toen behandeld,” roept Jim uit. Hijzelf kwam er als verslaggever van het toenmalige Vrije Volk. “Er werd in de avonden flink gekeild,” vervolgt Jim zijn verhaal.

 

“Ik begon een offensief tegen de gevestigde orde.” Eén van degenen die het moest ontgelden was Remco Campert die Jana een keer beledigd had. “Ik sprak hem aan en noemde hem ‘Van de Campert’ alsof ik zijn naam niet wist,” vervolgt Jim. “Dat kon hij slecht hebben. Op een gegeven moment kwam hij een volle zaal binnen. We waren allebei flink aangeschoten. Hij zag mij, wees met zijn wijsvinger en riep:”Deze man eruit of ik eruit. “Dan jij eruit ,” was Jim zijn antwoord en tot zijn stomme verbazing droop Remco Campert af.

 

Hugo Claus kwam erbij om Jim aan te spreken en nam het op voor Remco. “ Zo ga je niet met onze dichters om,” sprak hij. “Hij droeg op dat moment zo’n snelle bril met blauwe glazen en een goudgerand montuur,” vertelt Jim. Ik zei: Ga jij je er ook nog mee bemoeien jij mislukte nachtportier?!” Er heerste een doodse stilte in de zaal tijdens dit verbale gevecht. “Ik had een paar lachers op mijn hand maar het geheel werd mij allerminst in dank afgenomen.”

Hugo Claus draaide zich ook om waarschijnlijk omdat hij geen zin had in een vechtpartij en Remco Campert was intussen de Doelen uitgerend. Het was al met al een gespannen situatie op dat moment.

 

De volgende avond op een donderdag nam Jim Postma het verslag over van zijn collega Frank van Dijl. “Die donderdagavond ging alles mis wat er tijdens de organisatie van Poetry mis kon gaan,” vervolgt Jim zijn verhaal.

“De muziekbands kwamen hoe dan ook niet opdagen. Het Poetry publiek mopperde dat ze aan hun lot waren overgelaten. Er was geen muziek na het optreden, geen dichter te bekennen in de foyer, kortom ze voelden zich in de steek gelaten.”

De dichters bleken bij nader onderzoek van Jim met de leiding in een achterkamertje bij elkaar te zitten. Jim schreef hierover zoals hij zegt; ”Geen misselijk verhaal met de nodige kritiek erin over wat had plaatsgevonden die avond.”

 

Dat verslag in het Vrije Volk was tegen het zere been van Martin en Joke. “Ze konden mijn bloed wel drinken,” vertelt Jim verder. “Toen ik die vrijdag naar Poetry ging, had Martin opdracht gegeven om mij met mijn perskaart niet toe te laten. Ik moest dus een kaartje kopen. Ik werd met de nek aangekeken!” Diezelfde avond werd Jim aangesproken door Hans Keller, de directeur van het festival. Het uit de school klappen waren ze niet gewend en hij ging met Jim in discussie. Die maakte van de gelegenheid gebruik om uit te leggen waardoor de irritaties bij het publiek waren ontstaan.

 

Op de traditionele sluitingsavond van het festival was het weer één groot feest. Tot Martin Mooy in de zaal op hem afkwam. Het tafereel dat toen ontstond werd door Jana later als volgt beschreven: ”Alsof er twee cowboys op elkaar afkwamen!” “We liepen allebei ,” vervolgt Jim, ”en op twintig meter afstand stonden we stil. Hij deed een pas en ik deed twee passen. Hij deed weer een pas, ik weer twee… en op een halve meter afstand stonden we uiteindelijk tegenover elkaar.

“Het schuim stond op z’n bek,” beschrijft Jim zijn tegenstander. ”Het eerste wat hij zei was: ”Zit je achter mijn baantje aan?” Ik antwoordde: ”Hoezo? Ik wil jouw baantje helemaal niet.” Briesend zei Martin daarna: “Reken maar dat ik het zal inbrengen in het curatorium van het Vrije Volk. Daar zat hij in,” legt Jim uit. “Hij dreigde natuurlijk zo met mijn ontslag. Ik antwoordde lachend: “Dat zou ik zeker doen! Dan kon Martin zijn ware gezicht laten zien,” voegt hij er aan toe.

 

Ongeveer vijftig man stonden intussen stil naar het hele tafereel te luisteren. In spanning te wachten wat er ging gebeuren. “ Er was een explosie gaande, vervolgt Jim zijn verhaal.

“Ik zag ineens Martin schichtig kijken met een onderdrukte glimlach tussen zijn schuimlippen en op datzelfde moment werd er een glas bier over mij heen gegooid. Normaal draai je je in zo’n situatie om. Maar dat deed ik niet, mijn blik week niet. Ik bleef naar Martin kijken en in mijn linkerooghoek zag ik in een flits Joke Gerritsen staan met een leeg glas. Ik had zelf nog een vol glas bier in mijn handen.

“Martin wist niet wat hij van de zenuwen moest denken. Straks krijg ik dat glas bier over mij heen,” glimlacht Jim. “Maar ik maakte ineens een paar snelle danspasjes richting Joke Gerritsen met mijn volle bierglas omhoog. Ze maakte direct een afwerend gebaar zo van straks krijg ik het in mijn gezicht. Maar ik dacht: Geen kwaad met kwaad vergelden, en ik zei: “Proost Joke!” en deed weer een paar danspassen terug naar Martin die ook terugweek, en bij hem zei ik ook : “Proost Martin!” en liep vervolgens weg met het volle glas in mijn hand.

 

“Met deze act had ik het publiek gewonnen.’’ zegt Jim met een voldane glimlach. Het werd het gesprek van de avond. Postma kreeg daarbij ook respect van de Poetry-gangers die zijn stuk in de krant inmiddels ook hadden gelezen.

“Jaren later is het helemaal goed gekomen, besluit Jim zijn verhaal. “We waren niet meer de gebeten hond. Door ons werk, met name Jana die liet zien wat ze kon.

Het werd koek en ei. Maar het heeft even geduurd….”

 

Morgen de tweede anekdote.

 

Cookies

Deze website gebruikt noodzakelijke cookies voor een correcte werking en analytische cookies (geanonimiseerd) om de statistieken van de website bij te houden. Marketing cookies zijn nodig voor laden van externe content, zoals YouTube-video's of widgets van Sociale Media. Zie ons cookiebeleid voor meer informatie, of om je instellingen later aan te passen.