Kloosterleven in Rotterdam

27 februari 2022 door Paul Seesink
Kloosterleven in Rotterdam

Zwervend door ons Rotterdam wordt onze aandacht getrokken door de straatnaam 'Achterklooster' tussen de Kipstraat en de Goudsewagenstraat. Niet zomaar een straat in het centrum van de Maasstad. Die naam, oorspronkelijk ‘Achter ’t Clooster’ duidt op een convent dat nu in geen straten of lanen meer te vinden is; het Predikheren- of Dominicanen-klooster aan de Hoogstraat. Het staat daar vanaf 1444. In 1563 zal het door brand verwoest worden om daarna deels herbouwd en na de Reformatie opgeheven te worden. Speurend in de Rotterdamse historie ontdekten wij dat in die regio nog een ander convent is gevestigd; het Carmelitessenklooster.  

Carmelitessen

In 1482 trekken drie geprofeste zusters, * Agatha Jans, Aef Wouters en Maria Ysbrants, van het Haarlemse karmelconvent Jeruzalem naar de Maasstad om met toestemming van meester Albert Jans van Haarlem namens de provinciaal een ‘nieuwe aanplanting’ te stichten. In datzelfde jaar neemt de magistraat van Rotterdam het klooster onder zijn bescherming. De drie zusters worden de bestuursters van het klooster. Zij beloven zich te voegen naar de zusters van Haarlem en de andere kloosters vrij te houden van schulden.

Zo ontstaat in de Oostwagenstraet, aan het einde van de Kipstraet het ‘Carmelitessenklooster’, gewijd aan de H. Anna. De eerste bewoners zijn naast Agatha, Aef en Maria, de ingeklede zusters Ursula Jacobs, Dirckie Aeberts, Eems Hendricks, Lijsbeth Pieters en Magdalena Dircks. Anna Hendricks, Maria Gijsberts en Fijtie Jans, als niet ingeklede zusters voegen zich bij hen in dit Sint Anna-zusterhuis. Rotterdammerts geven ook nu al bijnamen aan gebouwen.

De Oostwagenstraet is de latere Goudsesingel. Evenwijdig daarmee zal veel later het Achterklooster te vinden zijn, zoals op het tweede kaartje aangegeven.

In die omgeving verwijst vóór de Tweede Wereldoorlog een smal straatje naar het karmelklooster. Het is de Karnemelksteeg, een Rotterdamse verbastering van Karmelitessensteeg.  

Neergang

Volgens drs. H. ten Boer ** kent het convent van Karmelitessen in Rotterdam een grote bloei. De kloostergebouwen met tuinen lopen van de Stadsvest, de Goudsche Singel, tot aan de Kipstraat. In de zestiende eeuw neemt, zoals met alle Rotterdamse kloosters, de bloei af. De conventen zijn daar zelf debet aan. Door schenkingen zijn ze heel rijk geworden en van deze bezittingen kunnen zij prima rondkomen.

Ten Boer zal later schrijven: “Daardoor drong er een verkeerde geest tot hen door. Er ging soms weelde heerschen; tucht en gebed werden verwaarloosd.”

Helaas is er geen ‘Theresa van Ávila’ in de stad om, net zoals in Spanje, hen tot de orde te roepen.

Er is nog een ander probleem. Het aantal Rotterdammers neemt toe. Doordat de conventen, er zijn er minstens vijf, veel grond in beslag nemen, kan de stad zich niet uitbreiden. Gelijktijdig neemt het aantal bewoners sterk af, óók in het karmeli-tessenklooster.

In 1536, het overlijdensjaar van Desiderius Erasmus Roterodamus’, wil de Rotterdamse vroedschap het klooster overnemen om het op kosten van de stad tot een gasthuis om te bouwen. De zusters mogen er blijven wonen op voorwaarde dat zij voor de armen zullen zorgen. Het plan gaat in eerste termijn niet door.

De zusters zien het wel zitten en contacteren in 1544 de president van het Hof van Holland in Den Haag met het verzoek, hun klooster te mogen verkopen om naar een ander klooster over te mogen gaan, waar ze wel voldoende 'cost en cleer' zullen hebben. Omdat het buiten zijn bevoegdheid valt zend de president het verzoekschrift door aan de vicaris provinciaal, Jacobus Colckmans, prior van Antwerpen. Colckmans stuurt het op zijn beurt op 3 november 1544 door aan provinciaal Billick.

Helaas ontvangen ze tegenwerking. De vicaris van de provinciaal adviseert het Hof, het stadsbestuur van Rotterdam te verbieden eigenmachtig op te treden in afwachting van het volgende provinciaal kapittel dat in 1545 te Haarlem zal worden gehouden.

Zo geschiedt het en uiteindelijk worden de priors van Haarlem en Schoonhoven afgevaardigd om met Rotterdam te onderhandelen. Op 19 mei 1545 wordt men het eens over de verkoop. De stad zal aan de zusters jaarlijks 12 Carolusguldens uitkeren en de renten van jaarlijks 13 Carolusguldens die op het klooster stonden, betalen. Het deel van het klooster dat de zusters verlaten zal de gemeente herstellen. Daartegenover zullen de zusters het deel dat zij blijven bewonen zelf onderhouden. Rotterdam zal aan de provinciaal een schadeloosstelling geven voor zijn door het uitsterven van het klooster gederfde inkomsten. Wanneer het aantal zusters tot de helft zal zijn verminderd mag de stad aan de overblijvende zusters een plek wijzen waar ze verder hun religieus leven kunnen voortzetten. De gemiddelde leeftijd van de zusters was al 62,5 jaar.  

Ongeduldig

De stad wil verder en blijkt achteraf minder geduld hebben. In april 1547 onderhandelt de vroedschap opnieuw met de inmiddels in armoede levende zusters om het klooster geheel te verlaten en in het Begijnhof hun intrek te nemen. Men wil het gebouw tot een pesthuis verbouwen en van het bestaande pesthuis bordelen maken. Zoals verwacht kan worden weigeren de zusters, maar drie jaar later geven de twaalf zusters onder leiding van mater, Agatha Jansz tenslotte toe.

In het archief van het karmelitessen-klooster te Frankfort aan de Main wordt een brief bewaard van 5 Mei 1550, waarin die twaalf zusters van het St. Annaklooster verklaren, dat zij “arme oude maechden zijn, seer onmachtich om yet te mogen winnen, die geen goeden ter werelt en hebben daer zij off leven mogen noch oick en weten te gecrijgen overmits de crancke devotie die men God betert huyden sdaechs dragende is totter religie". Zij voelen zich in de steek gelaten door hun oversten. De oude maechden zijn in ruim vijf jaar niet door hun oversten bezocht. Zij vragen daarom hun provinciaal van de karme­lietenorde verlof om te mogen ingaan op het voorstel van het stadsbestuur, dat zich tot overname van de kloostergebouwen bereid verklaard had, hen een geschikte verblijfplaats aan te wijzen en ieder van hen bovendien met een lijfrente van 16 Carolusguldens te zullen begiftigen.

Van de stad ontvangen zij een alimentatie van 16 gulden. De zusters overhandigen alle parafernalia aan de stad. De stad verbouwt tenslotte in 1551 het karmeli-tessenklooster tot een gasthuis en twee pesthuizen.  

Brand

Het houdt niet lang stand. Op zaterdag 10 juli 1563 breekt om 14:00 uur een grote brand uit in de Molenstraat. Ruim 250 huizen worden verwoest en daarnaast kunnen ook drie stadspoorten, het Dominicanerklooster en het voormalige Carmelitessenklooster niet aan het verzengende vuur ontsnappen. Het pesthuis is nog wel herbouwd en veranderde in 1576, vrijwel zeker onder invloed van de inmiddels in Rotterdam gevestigde Nederduits gereformeerde Kerk, in het Protestants Weeshuis.

Behalve het karmelklooster moet er ook nog een termijnhuis van Carmel Schoonhoven in Rotterdam zijn, maar van een exacte plaats hebben we niets gevonden. Het grote bombardement op Rotterdam in de middag van 14 mei 1940 verwoest praktisch alles. Het huidige Achterklooster herinnert ons vandaag nog aan onder meer het karmelitessenconvent en het Dominicanenklooster in Rotterdam.

Meeleven en meelijden

Wie denkt dat het kloosterleven in Rotterdam niet van deze tijd is, komt bedrogen uit. Niet ver van het Achterklooster wonen vijf relatief jonge broeders tezamen, geen Karmelieten maar Dominicanen. Op 18 augustus 2018 vestigden zij zich ‘in vurig vertrouwen’ in de Maasstad en bevolken het klooster naast Citykerk Het Steiger aan Het Hang. Monnik zijn in deze tijd is is voor hen een radicale en bewuste keus. Niet om zich terug te trekken uit de wereld, maar om een eigen gemeenschap op te bouwen en daarmee in solidariteit dienstbaar te zijn aan de stad. Meeleven en meelijden waar dit mogelijk is, onder andere met de daklozen.  

Bronnen:
‘Geschiedenis van Rotterdam, deel I’, mr. H.C. Hazewinkel;
*  ‘De Karmelitessen in de Nederlanden vóór Teresa van Ávila’,
dr. Adrianus (Frits) Staring  o.carm. (*1919 - †1996);
**    ‘Rotterdam aan de vooravond van de reformatie, deel III’, drs. H. ten Boer;
'Het Rotterdam Boek’, Arie van der Schoor;
‘Het Steiger’, Leo Raph en A. de Jong o.p.
www.engelfriet.net

Meer over:
Cookies

Deze website gebruikt noodzakelijke cookies voor een correcte werking en analytische cookies (geanonimiseerd) om de statistieken van de website bij te houden. Marketing cookies zijn nodig voor laden van externe content, zoals YouTube-video's of widgets van Sociale Media. Zie ons cookiebeleid voor meer informatie, of om je instellingen later aan te passen.