Veel migranten zonder verblijfsrecht blijven

Niet alle migranten die naar Europa komen mogen blijven. Toch keert een aanzienlijke groep zonder verblijfsrecht niet terug. Om de terugkeer te bevorderen maken Nederland en andere Europese landen afspraken met herkomstlanden over terugkeersamenwerking. Slechts een deel van de gemaakte afspraken levert een beperkte bijdrage aan terugkeer, concludeert het WODC in drie samenhangende (Engelstalige) studies naar de effectiviteit van het Nederlandse en Europese terugkeerbeleid.
Terugkeerafspraken dragen beperkt bij aan terugkeer migranten
Elk jaar nemen de lidstaten van de Europese Unie ongeveer 500.000 terugkeerbesluiten over personen die geen recht op verblijf (meer) hebben.
Een terugkeerbesluit vereist dat de persoon het grondgebied verlaat van de staat die het terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd en naar een land gaat waar hij/zij legaal verblijft, meestal het land waarvan hij/zij staatsburger is.
Als personen niet uit zichzelf weggaan, lopen ze het risico gedwongen te worden teruggestuurd. De uitvoering van die gedwongen terugkeer vereist vaak medewerking van de landen van waarvan de terugkeerder staatsburgerschap is, en hangt dus gedeeltelijk af van de intergouvernementele betrekkingen tussen EU+ (EU-lidstaten plus Noorwegen, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk) en niet- EU+ landen.
Het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum) heeft drie samenhangende onderzoeken uitgevoerd naar de invloed van deze relaties op terugkeer.In een van die onderzoeken ('Voorbij terugkeerkaders') wordt onderzocht of Nederland en Noorwegen kunnen leren van elkaars ervaringen en strategieën. Het onderzoek vergelijkt ervaringen en strategieën van beide landen met betrekking tot gedwongen terugkeer naar Afghanistan, Iran en Irak.
De conclusies van dit onderzoek stemmen niet optimistisch als het erop aan komt de illegale migratie instroom in te dammen. Het rapport concludeert onder meer dat ' kwantitatieve analyses laten dat intergouvernementele afspraken een beperkt effect hebben op de percentages gedwongen terugkeer. Alleen wettelijk bindend bilaterale overnameovereenkomsten laten een klein effect zien. Europese terugkeerkaders hebben zelfs geen geen effect op het percentage gedwongen terugkeer.'
Meer nodig dan alleen afspraken op papier Uit het WODC-onderzoek blijkt verder dat Nederland ook aan terugkeersamenwerking met herkomstlanden werkt door goodwill te creëren. Zo investeert de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) onder andere in persoonlijke relaties met de autoriteiten van herkomstlanden en kan financiële ondersteuning bieden bij zowel zelfstandige als gedwongen terugkeer. Ook gaat de dienst pragmatisch om met terugkeerprocedures, bijvoorbeeld door rechtstreeks zaken te doen met autoriteiten in landen van herkomst in plaats van met ambassades in Nederland. Landen hebben er vaak geen belang bij om migranten terug te nemen. Daarom verloopt terugkeersamenwerking met diverse regio’s moeizaam, ondanks bovengenoemde strategieën, vooral als de migrant zelf niet wil terugkeren. Daarnaast lijken andere Nederlandse belangen in de relatie met herkomstlanden, zoals handelsbelangen of samenwerking op jihadismebestrijding, vaak zwaarder te wegen dan het afdwingen van terugkeer, geven vertegenwoordigers van de DT&V aan. In de studie is een vergelijking gemaakt met Noorwegen dat soortgelijke ervaringen heeft met terugkeer. Beter kijken naar terugkeerafspraken los van de Europese Commissie Nederland heeft de afgelopen jaren sterk ingezet op de Europese afspraken. De veronderstelling dat die effectiever zouden zijn, wordt niet gestaafd door de beschikbare terugkeercijfers. Het WODC raadt daarom aan om meer te leren over de bilaterale terugkeerovereenkomsten. Waarom hebben die afspraken wel enig effect op de mate van terugkeer en de afspraken in Europees verband niet? |
Het onderzoek is gebaseerd op een uitgebreide statistische analyse van de Europese terugkeercijfers voor de periode 2008-2019 en op 18 diepte-interviews met experts uit Nederland en Noorwegen en met enkele Europese en intergouvernementele instellingen.
Meer info: deelrapport 1, deelrapport 2, deelrapport 3