Leo de Jong - een spijker is de Boeddha

10 september 2019 door Manuel Kneepkens

Ik ontving het droeve bericht dat de Rotterdamse beeldend kunstenaar Leo de Jong op 30 Augustus jl. in Axel, Zeeland, is overleden.
Leo ken ik sinds hij en zijn tweede vrouw en hun twee kinderen kwamen wonen op de Voorschoterlaan, niet ver van mijn adres aldaar. Inmiddels is dat gauw dertig jaar geleden. Wij zijn toen, ook in gezinsverband, veel met elkaar omgegaan. Niet in het minst omdat zijn zoon Merijn en mijn zoon Sander in dezelfde klas zaten op de Vrije school en bevriend waren.

Is het toeval dat Leo en ik elkaar hebben ontmoet en dat het klikte?

De surrealist André Breton heeft ervoor gepleit om juist het toeval als uitgangspunt te kiezen voor onze analyse van het menselijk bestaan. Veel van wat onder ‘toeval’; wordt geschoven was volgens hem niets anders dan intuïtie, geestelijke verwantschap , ‘helderziendheid’.
Een typisch intuïtieve kunstenaar was Leo zeker. Het toevallig gevondene, het ‘object trouvé’, was heel belangrijk in zijn werk.
Wij maakten toen samen wandelingen rond de plassen in Hillegersberg, want Leo had daar zijn atelier in een oude school achter de Hilldegondakerk.
Hij kon op zo’n wandeling plotseling doodrustig een spijker van de straat oprapen en die later tot het middelpunt van een van zijn composities maken. Wat materiaal betreft hanteerde hij een radicale democratie. ‘Een spijker is de Boeddha.’
Een galerie, waarin hij ooit exposeerde, heeft zijn werk eens als volgt aangekondigd:

‘…voornamelijk schilderingen en tekeningen, geïnspireerd op een uiteenlopende reeks voorwerpen zoals verroest metaal, vergeelde kranten, vermolmd hout, vergane sporen van mensen en dieren in heden en verleden…’

Dat is juist gezegd. Leo ’s schilderingen waren materieschilderijen

Op een gegeven moment raakte Leo van zijn tweede vrouw gescheiden en is hij vertrokken uit de Voorschoterlaan. Maar ons contact bleef. En is een heel lange periode intensief geweest. Vijf keer heb ik een tentoonstelling van zijn werk mogen openen. En van het verhaal ‘Heren en heksen’ in mijn verhalenbundel De Diepslaper (2017) is de hoofdfiguur, de ‘Oosterling’ Han Lhong, duidelijk op Leo geïnspireerd.

Het Boeddhisme heeft Leo, naar mijn weten nooit bestudeerd . Hij dacht toevallig zo. En hij had ook in zijn gelaatsuitdrukking wel iets van Boeddhistische mildheid – zalig de zachtmoedigen. Een kenmerkende uitspraak over zijn werk, die hij ooit deed en die hij vaak placht te herhalen, doet zelfs zwaar zen-boeddhistisch aan:

Leegte tref ik aan en spontaan vul ik het doek met mijn leegte

Maar Leo was beslist geen (Boeddhistische) asceet. Behalve zijn hartstocht voor beeldende kunst, was die er ook voor vrouwen, wijn, voetbal en Jaren Vijftig – jazz. In die volgorde.
Zo bleek een van onze wandelingen plots een curieus doel te hebben. Er was een jonge Hillegersbergse vrouw op zijn cursus etsen verschenen, zo bloedmooi, die moest ik gezien hebben. Daar moesten we maar eens naar toe. Ze woonde op een oud boerderijtje aan de plas. Leo morrelde een poortje open naast het huis. Bleek daarachter zich een gezelschap te bevinden als in een still van een Fellinifilm. Daar stonden wel veertig mensen in kleine groepjes verspreid, in zwarte kleding, in de zomerzon. Zij was inderdaad heel mooi. Maar ze had zojuist haar moeder begraven. Ik condoleerde en excuseerde ons onverwacht binnenvallen. Maar Leo moest ik tegenstribbelend mee naar buiten trekken. Hij zag niet in waarom we niet spontaan een glaasje wijn mee zouden drinken…
Het doet denken aan de zen-koan waarin de zenmeester een boeddhistische tempel in gaat en het (houten) Boeddhabeeld in brand steekt. En als de tempelwachten aan komen rennen en roepen: “Meester, waarom doet u dat ?” antwoordt de meester: “Wel ik heb het koud!”

Als raadslid had ik mij in laten zweren op de rechtbank tot Babs (buitengewoon ambtenaar burgerlijke stand). Een ceremoniële functie, die het mogelijk maakt dat je mensen kunt trouwen.
Leo’s derde (en laatste) huwelijk, dat met Sandra Gallo, heb ik ‘ingezegend’. In het raadhuis van de toenmalige deelgemeente Hillegersberg. Wel met de uitdrukkelijke voorwaarde, dat hij ditmaal bij zijn vrouw zou blijven ‘want anders begin ik er niet aan’. En aan die belofte heeft hij zich gehouden.
Nu was het zo dat trouwambtenaren in de deelgemeenten niet erg happig waren op een Babs uit het stadhuis. En die in Hillegersberg was werkelijk heel erg. Hij zat maar nijdig met zijn hoofd te schudden op de eerste rij. Hij vond het maar niets, de zijns inziens te ongedwongen wijze waarop ik de zaak aanpakte. Het was hoogst irritant. Ik moest er iets van zeggen.
Dus toen heb ik hem toegesproken: “U ergert zich. Maar zolang er in deze trouwzaal de meest gruwelijke kitsch hangt en niet één schilderij van uw eigen Hillegersbergse Meester Leo de Jong, moet u zich koest houden! Want dat is ons allen hier een ergernis! De volgende keer als ik hier optreed, hangt hier een Leo de Jong. Anders zwaait er wat!”
Of dat inderdaad gebeurd is, is niet na te gaan. Deelgemeenten bestaan niet meer.
Meer succes had ik met het volgende.
Mijn politieke standpunt is eigenlijk tot een regel van Lucebert terug te brengen: ‘de lyriek is de moeder van de politiek’. Die regel stamt uit de bundel ‘De democratie der dieren’. Een samenleving dient zo ingericht te zijn dat zij zo ontvankelijk mogelijk is voor poëzie. Musische vorming is wat mij betreft de belangrijkste vorm van opvoeding. Want het is niet ‘to be or not to be’ zoals je bij Shakespeare moet lezen, maar ‘to be creative or not to be’.

Dus op een gegeven moment had ik de toenmalige burgemeester Opstelten voorgesteld om onze democratie op de volgende wijze op te vrolijken, namelijk: om die asgrauwe, doodsaaie stemhokjes, die op verkiezingsdagen in onze gymnastiekzalen plegen te verschijnen, te laten beschilderen door de kunstenaars van Rotterdam. Verdienden die gelijk ook eens wat. Opstelten vond het prachtig en stemde toe. Maar hij werd teruggefloten door de toenmalige wethouders Simons en Kombrink. Uiteindelijk mocht er maar één stemhokje beschilderd worden. Dat heb ik toen Leo laten toen. Binnen een halfuur had hij het hokje tot een veelkleurig feest voor de democratie gemaakt. Over de betaling was hij dik tevreden. Het stadhuis had weer eens (te) ruimhartig begroot.

Laat ik eindigen met een gedicht dat ik ooit over onze gezamenlijke wandelingen schreef:


Winterlicht

Nu nadert de stilte van winterlicht
het standpunt van schilder en dichter

nu gaan zij behoedzaam samen op pad
voor hun druppelende neuzen uit

trippelen vogelvoeten

plots klapwiekt de schilder omhoog
naar een dennentak

plots krast de dichter op tussen kraaien

 

Cookies

Deze website gebruikt noodzakelijke cookies voor een correcte werking en analytische cookies (geanonimiseerd) om de statistieken van de website bij te houden. Marketing cookies zijn nodig voor laden van externe content, zoals YouTube-video's of widgets van Sociale Media. Zie ons cookiebeleid voor meer informatie, of om je instellingen later aan te passen.