Boterletter


Een jonge bediende van de bakker kwam de boterletters bezorgen. Vader nam ze gretig in ontvangst en gaf de bakkersjongen vijf gulden in plaats van 150. Daarbij zei hij: ,,Die vijf piek zijn voor jou en voor de rest bekijkt die vuile zwarthandelaar het maar.’’ Hij bedoelde de bakker. De loopjongen vertrok met die boodschap.
Inmiddels werd de buurvrouw er bij gehaald en de feestmaal kon beginnen. Volgens de overlevering van wijlen mijn oude heer waren de boterletters zo lekker dat ze haast hun vingers er bij op aten.
Toen dat was gebeurd kwam de bakker aan de deur om verhaal te halen en de centen natuurlijk. De bakker wist met overtuiging te vertellen dat hij helemaal geen ‘vuile zwarthandelaar’ was. De boter had hij zelf heel duur moeten inkopen en vandaar dat ze 75 piek per stuk waren. Vervolgens kreeg mijn vader wroeging, maar geld had hij niet en de boterletters waren reeds door de hongerige kelen verdwenen. Logisch dat de bakker daarop scheldend huize Postma verliet en mijn oude heer stamelend achter liet met de woorden: ,,Ik zal proberen het goed te maken.’’
Zo gezegd, zo gedaan. In het hartje van de Hongerwinter ging hij daarop met een kolenschepje spoorbielzen uitgraven bij de treinen aan de Waalhaven. Dat moet in die bevroren grond een heidens karwei zijn geweest, maar uiteindelijk had hij er twee te pakken. Die vervoerde hij met een ‘geleende’ kruiwagen en bracht die naar de bakker voor zijn oven. Ook gaf vader aan de goede man zijn laatste 25 gulden. ,,Meer heb ik écht niet’’, zei hij excuserend.
Vlak na de oorlog, in 1945 dus, ontvingen mijn moeder en vader een brief van de bakker met de volgende tekst: ,,Ik heb de eer mevrouw en meneer Postma uit te nodigen voor de heropening van mijn bakkerszaak…’’.
Over normen en waarden gesproken.