Numero Unico Edizione Speciale

06 september 2011 door incidentele auteur
Numero Unico Edizione Speciale

(Door Aad Wagenaar)

Donderdag 6 mei 2010 was het veertig jaar geleden dat Feyenoord in Milaan de Europacup won. De wedstrijd tegen Celtic was voor de Nederlandse media een nieuwsevenement van de eerste orde; het Rotterdamsch Nieuwsblad ging zelfs zo ver om meteen na de match in Milaan zèlf met een extra editie op straat te komen. Aad Wagenaar werkte mee aan die krant; in dit verhaal kijkt hij terug op een tijd waarin voor een journalist geluk nog heel gewoon was.

Op 4 mei 1970 keek ik aan het einde van een zonnige lentedag van een terrasje uit over de enige winkelstraat van Hoek van Holland en voelde mij in- en ingelukkig. Een paar honderd meter van me vandaan, in het monumentale spoorwegstation van het dorp, stond mijn Citroën 2CV stevig verankerd op de autotrein en over een klein uurtje werd ook ik aan boord verwacht om mijn cabine te betrekken: eersteklas en helemaal voor mij alleen. Vervolgens zou de autotrein via Den Bosch vertrekken naar een bestemming diep in Italië. Ik zou echter al eerder uitstappen. In het Zwitserse stadje Biasca moest ik met de auto van de trein af en de laatste 70 kilometer naar mijn voorlopige reisdoel, een camping aan het Lago Maggiore, zelf rijden.

Maar nu zat ik nog in de zon te mijmeren over mijn fantastische nieuwe werkgever, het Rotterdamsch Nieuwsblad. Net een maand was ik er in dienst en reeds had die krant mij, de gretige jonge verslaggever, naar Berlijn, Parijs, Antwerpen, Warschau, Krakau en Auschwitz laten reizen en nu weer ging ik via het Lago Maggiore op weg naar Milaan! Over twee dagen werd daar in het stadion San Siro de voetbalwedstrijd Feyenoord-Celtic gespeeld met als inzet de Europacup. En hoewel ik weinig verstand van voetballen had, vond mijn krant dat ik daar bij moest zijn. Ik hoefde in Milaan niet op de spelverrichtingen te letten maar diende mij uitsluitend bezig te houden met het gedrag en de eventuele uitwassen van de ruim dertigduizend Rotterdamse en andere Nederlandse supporters die Feyenoord achterna reisden.

Wat een krant, dat Rotterdamsch Nieuwsblad! Ik had er die eerste maand dagelijks moeten wennen aan de overvloedige voorzieningen voor ons, de elitaire stukjesschrijvers van de redactie. Met een aantal jaren ervaring bij de Rotterdamse vestiging van Het Vrije Volk, het socialistische dagblad dat journalistiek uitmuntend was maar tegenover zijn personeel zo krenterig als de pest, was het telkens weer een genot om in de redactiezaal van het RN over echte stoffen vloerbedekking te lopen en gezeten aan een royaal bureau al mijn benodigdheden, koffie en zelfs warme snacks aangereikt te krijgen door twee zogenaamde ‘kopij-jongens’, een blanke en een zwarte, die trouwens al aardig op leeftijd waren.

Dat Rotterdamsch Nieuwsblad had mij begin 1970 voor een veel te hoog salaris weggekocht bij de socialisten. Mijn transfer was onderdeel van een groot offensief tegen Het Vrije Volk dat al sinds de bevrijding de grootste krant van Rotterdam was. In 1968 was het Rotterdamsch Nieuwsblad aangekocht door de Sijthoff Pers, de schatrijke uitgever van de Haagsche Courant, wat streekbladen en tientallen huis-aan-huisbladen. Sijthoff wilde met zijn nieuwe dochter gaan domineren op de Rotterdamse markt en stuurde Daan Sprong, de beste krantenman van de Haagsche Courant, naar het RN-gebouw aan de Coolsingel om de boel daar op te schudden.

Sprong, geboren Rotterdammer trouwens, kreeg een zo goed als grenzeloos budget mee. Hij reorganiseerde de redactie van het Rotterdamsch Nieuwsblad, schroefde vastgeroeste medewerkers van hun sleutelposten en zette er nieuwe mensen neer die hij, rammelend met zijn geldbuidel, bij andere kranten had geronseld.

Maar niet alleen met goede journalisten wilde Sprong Het Vrije Volk te lijf, ook moesten er, om het noodlijdende socialistische dagblad de ogen mee uit te steken, dure en spectaculaire reportages en interviews gemaakt worden, desnoods aan het andere eind van de wereld. En voorts, zo had Daan Sprong mij in mijn sollicitatiegesprek beloofd, ging hij het aloude instituut van de ‘extra editie’ terugbrengen in Rotterdam. “Ik popel,” zei hij, “dat er iets gebeurt van zulk groot belang dat we midden op de dag de straat op kunnen met een speciale krant – net als ik in Den Haag gedaan heb toen Kennedy was vermoord.”

***

En nu was inderdaad zo’n belangrijke gebeurtenis aanstaande: de strijd om de Europacup die, daar was Sprong van overtuigd, door Feyenoord gewonnen zou worden. Dus moest er een hele grote equipe naar Milaan: de meest ervaren en mooist schrijvende verslaggevers en de beste van de twintig (!) fotografen van Rotterdamsch Nieuwsblad en Haagsche Courant. Ze zouden daar niet alleen aan het werk gaan voor een speciale editie die woensdagavond na de voetbalwedstrijd in Rotterdam op de Coolsingel en bij het Centraal Station werd uitgedeeld, maar moesten ook in Milaan zèlf een krant maken voor het Rotterdamse supportersvolk aldaar. Dat laatste – een extra editie van de krant ver buiten de eigen veste – zou een volstrekt unieke aangelegenheid worden; dat had zich anno 1970 niet eerder voorgedaan in de geschiedenis van de dagbladpers.

Er was door een Nederlandse krant ook nog nooit zó’n grote ploeg journalisten op een nieuwsevenement afgestuurd als nu het Rotterdamsch Nieuwsblad deed. Het team bestond uit zes sportjournalisten: chef Fred Racké, Lex Muller, Rob Vente, Ger Bestebreurtje, Daan Overhoff en Ria Schuurhuizen; twee algemeen verslaggevers: Ton Schuurmans en Aad Wagenaar; vijf fotografen: Ben Blumers, Hans de Bakker, Ed Leyten, Henk van Westering – en de vijfde, Piet de Nijs, zou in een zelfbestuurd vliegtuigje van luchthaven Rotterdam-Zestienhoven komen om boven San Siro wedstrijdfoto’s vanuit de lucht te maken.

Daarmee was de equipe nog niet compleet. Want voor het maken van een extra editie in Milaan waren ook grafici nodig. Dus werden twee Linotypespecialisten van de zetterij van het Rotterdamsch Nieuwsblad, twee opmakers en een rotatiedrukker blij verrast met vliegtickets naar Milaan – voor het eerst in hun lange typografenleven even weg uit hun sombere kelderzalen. Ook Diny Pakker, de redactiesecretaresse van het RN, mocht naar Milaan: zij kreeg opdracht de heren journalisten daar op alle mogelijke manieren bij te staan.

De belangrijkste man in de ploeg journalisten en technici was Hans Belterman, chef opmaakredactie RN en schrijver van het dagelijkse kookrubriekje. Hij had de algehele leiding van de operaties. Hij was daarom al in de laatste week van april naar Milaan gereisd, met in zijn gezelschap de dochter van een andere secretaresse van het RN: een volwassen en ravissante vrouw met de naam Gabriela. Zij had jaren in Italië gewoond en beheerste vlekkeloos taal en zeden van het land. Zij moest Beltermans tolk, en met haar charmes het geheime wapen, zijn bij de voorbereiding en uitvoering van de gewaagde onderneming van het zetten en drukken van een krant.

Gabriela’s eerste daad na aankomst in Milaan was het reserveren geweest van een hele verdieping van twintig kamers in het wat sleetse maar nog steeds aanzienlijke Hotel Maria alla Scala, vlak om de hoek van de opera, hartje stad. Ook waren er bij Hertz een stuk of tien snelle auto’s gehuurd. En het belangrijkste van alles: zij en Hans Belterman hadden een kleine drukkerij gevonden, die voor één avond haar zetmachines en rotatiepers wilde uitlenen aan de Hollanders. Het bedrijf heette Rotografica en lag niet te ver uit het centrum van Milaan. Het had grafische apparatuur uit vervlogen tijden, beetje museaal zelfs, maar Belterman had zich laten overtuigen dat daarmee nog steeds puike kranten konden worden gemaakt.

Dankzij Gabriela was er nóg een steunpunt gecreëerd. Dat was het grote dagblad La Stampa. Op zijn redactiezaal waren woensdagavond na de wedstrijd een paar schrijfmachines voor ons beschikbaar. Daar konden verslaggevers die dat wilden hun verslag tikken en doorbellen naar Rotterdam en er vervolgens mee naar Rotografica gaan, dat de accommodatie miste om er een stuk te schrijven.

***

De opdracht die Daan Sprong mij had gegeven was het schrijven van een paar sappige verhalen over het supporterslegioen van Feyenoord. Dat had destijds de reputatie het fanatiekste van Nederland te zijn, niet in de zin van bruut gedrag en gewelddadigheid – van hooliganism had in 1970 nog niemand gehoord –, maar qua ware clubliefde, trouw en toewijding. De Feyenoordsupporter volgde zijn club overal, ook nadat het Europees voetbal zijn intrede had gedaan en er uitwedstrijden waren in verre metropolen, tot achter het IJzeren Gordijn. De buitenlandse supportersreizen per bus, trein en vliegtuig zijn bij Feyenoord uitgevonden; begin jaren zestig werden zelfs de voormalige troepenschepen Waterman en Groote Beer ingezet om Rotterdamse supporters naar de wedstrijd Benfica-Feyenoord in Lissabon te brengen.

Daan Sprong beval mij naar het Lago Maggiore te gaan. Of het Lago di Como, ik moest zelf maar zien. Overal langs die meren zou ik op campings legio Rotterdamse supporters vinden, die een voorjaarsvakantie combineerden met het bijwonen van de wedstrijd Feyenoord-Celtic. Het was een week vol vrije dagen: woensdag 5 mei (lustrum)bevrijdingsdag, donderdag 6 mei Hemelvaartsdag, vrijdag 7 mei niet de moeite waard om nog te gaan werken. Er waren trouwens óók vele duizenden Schotten onderweg naar de Italiaanse meren, vertelde Sprong mij. “En misschien ontstaat er dan op zo’n camping nog wel enig burengerucht of zelfs handgemeen als jij daar bent. Dat hebben wij dan als eerste.”

Ik moest met de auto naar Italië, anders kon ik niet bij die campings komen. “Maar Italië, dat is met een Lelijke Eend wél een heel eind rijden,” sputterde ik tegen. Geen nood, gebaarde Sprong, geld genoeg: ga maar even naar beneden naar het inpandige reisbureau en vraag of ze de autotrein voor je boeken. Doe maar eersteklas, je mocht eens moe worden. “En neem vooral een tentje mee!”

***

Die avond van 4 mei 1970 tegen acht uur remde mijn trein plotseling af en kwam piepend en krassend tot stilstand in een Brabants weiland. Het duurde even voor ik besefte dat het stiltemoment van de jaarlijkse Dodenherdenking was aangebroken. Omdat we nog op vaderlands grondgebied waren, hield ook de machinist van de autotrein zich daar aan. Twee minuten later reden we weer. Ik begaf me naar de restauratiewagen en dineerde wat. Om tien uur was ik weer in mijn chique coupé, waar de steward inmiddels mijn bed had opgemaakt. Er stond een piccolootje champagne bij het hoofdeind. Ik dronk het leeg, ging liggen en sliep meteen in. Een uur of zes later schoof ik het gordijntje open en zag de ene besneeuwde Alp na de andere voorbijschuiven. Wat een heerlijk vak had ik toch! Ik maakte toilet en was fris en aangekleed toen we omstreeks negen uur in Biasca stopten en ik met mijn auto van de trein mocht. Op naar het Lago Maggiore en een Feyenoordcamping!

Het was een uurtje rijden. Toen was ik op een camping waar een matige wind een enkel roodwit dundoek van Feyenoord slapjes deed wapperen. Het was nog vroeg en tamelijk stil op het kampeerterrein. Er zaten wat onuitgeslapen mensen voor hun tent of caravan, die mijn groet in het Nederlands beantwoordden maar verder absoluut geen zin hadden in een praatje. “Die wedstrijd is pas morgen,” zei er een en dook zijn tentje weer in.

Het werd een wanhopige dag: nergens op de circa tien campings waar ik aanlegde, was sprake van een opeenhoping van Feyenoordsupporters, het bleef bij plukjes en ontbeerde de sfeer die ik zocht. Pas tegen de avond, al in de periferie van Milaan, bereikte ik Riviera di Milano, een grote camping, en ja, daar leek het eindelijk wat. Bij de ingang stond een Nederlandse auto met een stuk karton: ‘Celtic met pensioen; Feyenoord kampioen’. Verderop zag ik in de bomen de groene vlaggen van Celtic hangen. Het bleek een gemengde verblijfsplaats te zijn, met ongeveer evenveel Feyenoordsupporters als aanhangers van Celtic. Het was puur vreedzame coëxistentie, helemaal in de sfeer van het aflopende flowerpowertijdperk. ’s Avonds was ik er zelfs getuige van dat zich uit de supportersgroepen twee elftallen vormden die op een hobbelig veld een halfuurswedstrijdje speelden. Rotterdam won. De Schotten vonden het best en gingen verder met bierdrinken – Oranjeboom, dat wel; het was het enige lager beer dat in de campingwinkel te koop was.

***

Vandaag was de wedstrijddag. Ik was om half elf in Hotel Maria alla Scala aangekomen, het Milanese hoofdkwartier van onze redactie. In een zaaltje dat aan de bar grensde stonden op tafeltjes een stuk of acht uit Rotterdam meegenomen schrijfmachines met telefoons ernaast. Ik begon aan mijn verslag van de schamele campingbelevenissen. Naast me zat Diny Pakker met een koptelefoon op; zij tikte het verhaal uit dat een van de verslaggevers haar uit de buurt van het spelersverblijf aan het Comomeer dicteerde. Zodra het klaar was ging het op de fax naar Rotterdam, waar ze ook een extra krant aan het voorbereiden waren.

Aan het tafeltje tegenover mij zat Hans Belterman aan Fred Racké – de journalistieke chef d’equipe – een verhaal te vertellen, dat mij sterk afleidde. Het kwam er op neer dat Belterman twee of drie avonden geleden zo zwaar aan de grappa had gezeten, dat hem een black-out was overkomen. Hij was pas tot bewustzijn tevens schaamtebesef gekomen toen hij in het holst van de nacht op een bouwplaats in een buitenwijk dik koperdraad uit de grond stond te trekken, daarbij luid aangemoedigd door een onbekende Italiaanse man, die het draad juichend van hem overnam en netjes oprolde. “Maar die kerel heeft me gelukkig wél weer naar mijn hotel teruggebracht,” zei Belterman.

Ton Schuurmans kwam het zaaltje binnen, bezweet en zichtbaar verreisd, een stem als een misthoorn. Hij was een paar uur geleden met een van de vier treinen aangekomen, die een paar duizend supporters van Rotterdam naar Milaan hadden gebracht. Reisduur zeventien uur. Er waren per trein drieduizend blikjes bier leeggedronken en op vier uurtjes betrekkelijke nachtelijke stilte na, was het aan één stuk zingen en blazen op stadiontoeters geweest. Ton Schuurmans had flink meegezongen en ook een enkel blikje leegedronken. Schor en doodop vertelde hij ons dat zijn reis een hel was geweest. Maar genoeg gezeurd nu. “Waar staan de schrijfmachines, hoeveel mag ik maken?”

Kort na het middaguur riep Fred Racké alle aanwezige journalisten rond de grote tafel en nam het draaiboek voor de rest van de dag door, met daarin ieders taak. De mijne was eenvoudig: ’s middags de stad in, me daar tussen de supporters begeven, sfeer snuiven, dan op tijd naar San Siro, tribune op – “hier is je toegangskaart, wees er zuinig op” –, op supportersgedrag letten, blijven tot uitreiking Cup, met volk mee naar buiten drommen, taxi zien te vinden en naar La Stampa, stuk schrijven!

Ter afsluiting vertelde Racké nog dat we allemaal veel te danken hadden aan Hans Belterman en zijn escorte Gabriela. Het had maar een haartje gescheeld of de Milanese extra editie van het Rotterdamsch Nieuwsblad ging niet door. Vanmorgen vroeg had zich een duo politiebeambten in het hotel gemeld, dat kwam vertellen dat het drukken van zo’n Nederlandse krant niet was toegestaan. Dit op grond van een wetsartikel dat het vreemde mogendheden verbood op Italiaans grondgebied uitingen in hun eigen vreemde taal te drukken – of zoiets. Maar toen de politiemannen zagen dat Gabriela in tranen dreigde uit te barsten, hadden ze beloofd pas donderdag terug te komen, na de wedstrijd, als het kranten drukken was gedaan. “En volgens Hans Belterman zijn er ook wat dikke pakken lires aan dit gunstig beschik te pas gekomen,” aldus Fred Racké.

Ik verliet het hotel en ging naar de Dom van Milaan. Het was daar Rotterdams grondgebied geworden: het Piazza del Duomo was bedekt met roodwit gekleed volk en zelfs waren een paar lenige jongens erin geslaagd om Feyenoordvlaggen aan het beeldhouwwerk op de voorgevel van de gigantische kathedraal te hangen. Milanese politiemannen keken er verbijsterd naar en waagden het niet in te grijpen. Ook de nabije, dertig meter hoge winkelpassage, de Galleria Vittorio Emanuele, was geheel verstopt door Rotterdammers die in twee elkaar tegemoetkomende, eindeloze stromen almaar “Hand in Hand Kameraden” liepen te zingen.

***

Om half acht zat ik op mijn tribuneplaats. San Siro, toch een mythisch begrip in de jaren zestig en begin zeventig, viel me een beetje tegen. Ik vond de Kuip bij ons thuis veel imposanter. San Siro had 53.000 zit- en staanplaatsen. Daarvan werden er vanavond 20.000 door Rotterdammers, bezet. Er waren bijna evenveel Schotse supporters. Beide legioenen maakten groot kabaal, anderhalf uur lang tot de wedstrijd begon.

Na de aftrap om negen uur begon Celtic meteen een stormoffensief waarvan Feyenoord wel even schrok. Een Schots doelpunt in de 20ste minuut werd gelukkig afgekeurd door scheidsrechter Lo Bello. Maar kort erna was het wéér prijs. Een afstandschot van Tommy Gemell: 0-1. Gelukkig kwam Feyenoord toen op dreef en maakte Rinus Israël vijf minuten later met een kopbal gelijk. Rust. In de tweede helft domineerde Feyenoord maar slaagde er toch niet in op voorsprong te komen. Er kwam een verlenging. Weer volop actie en een overwicht van Feyenoord, maar het bleef 1-1. Het einde van de wedstrijd was nu zeer nabij.

Later die avond zou ik horen dat Hans Belterman op dat moment in drukkerij Rotografica met een enorm dilemma zat: als de wedstrijd onbeslist bleef, zouden Feyenoord en Celtic twee dagen later in Bologna opnieuw tegen elkaar moeten spelen. Beslissen met strafschoppen bestond anno 1970 nog niet in het Europees voetbal. Moest men ook bij onbeslist met een extra editie in Milaan de straat op? Met zo’n afloop was geen rekening gehouden bij het schrijven van het draaiboek.

Maar gelukkig: in de 117de minuut kreeg Rinus Israël een vrije trap en plaatste een lange bal naar Ove Kindvall. De spits werd onreglementair gehinderd door een Celticverdediger, mocht echter doorspelen en lobde de bal over de Schotse keeper Evan Williams: 2-1. Drie minuten later floot Lo Bello de wedstrijd af en was Feyenoord kampioen van Europa – de eerste keer dat een Nederlandse club de toen vijftien jaar bestaande Europa Cup veroverde.

Terwijl de Feyenoordspelers met hun Cup rond het speelveld draafden en in het hele stadion een Hollands pandemonium heerste, vond ik mijn weg naar buiten. Honderd meter van het stadion stond zowaar een taxi die me naar La Stampa wilde brengen. Daar werd ik door een mooie Italiaanse opgevangen, die me een bureau en schrijfmachine toewees. Ik begon met grote vaart mijn indrukken van de avond op te tikken en had al na vijf minuten een velletje vol. Ik draaide een nieuw papier in de machine en keek onderaan het eerste vel waar ik was gebleven. Wát? Ik zag een reeks onleesbare woorden, rare onuitspreekbare zinnen, koeterwaals. Het duurde even voor ik door had dat mijn schrijfmachine een Italiaans toetsenbord had, allicht, met vrijwel alle letters op een andere plaats dan thuis. Zo zou het mij niet lukken een verslag te schrijven.

***

Een kwartier later viel ik Rotografica binnen. Daar, in een vertrek dat grensde aan een piepklein pershalletje, liepen en schreeuwden wel dertig overspannen mensen door elkaar, Rotterdammers en Italianen – er waren die avond toch ook wat eigen mensen van Rotografica opgekomen, die het Hollands spektakel niet wilden missen. Diny Pakker, met koptelefoon, zat als een razende op de schrijfmachine te hameren, de laatste alinea’s opnemend van de sportverslaggevers in San Siro. Hans Belterman zette aan een tafel dikke strepen door schema’s en verscheurde er een. “Blijf kalm!” riep hij. Via een open telefoonlijn met de Coolsingel, versterkt, was te horen hoe men daar bij herhaling vroeg of alles goed ging in Milano – en wanneer de stukken van Bestebreurtje, Racké. Muller en Schuurhuizen kwamen. En waar de door Rob Vente geschreven column van Coen Moulijn bleef.

In een hoek van het lokaal zat een Rotterdamse koppenzetter met een zakmes te snijden aan een monsterkorpsige R uit de letterbak van Rotografica. Dat moest een K worden, de K van Kindvall, redder des vaderlands. Zijn naam moest zo dadelijk in chocoladeletters op de voorpagina, maar in Italiaanse geschriften wordt zo’n K zelden gebruikt, vandaar het improviserend handwerk.

Ik begon mijn stuk te tikken op een Hollandse schrijfmachine. Al na twintig regels wilde Hans Belterman het papier uit de machine trekken: zo was ’t genoeg, voor meer regels was geen plaats in de extra editie. Bovendien was het bijna tijd.

De twee Rotterdamse zetters leverden hun laatste regels lood in, de opmakers plaatsten en timmerden het zetsel op de lege plekken in de paginavormen, een andere graficus ging met er met die vormen vandoor en tien minuten later werden twee halfronde loden drukplaten naar de kleine pers gedragen en op de rollen geplaatst: de front en de drie, de laatste pagina’s.

‘Europa’s sterkste!’, zo luidde de openingskop. Met links van de (uit Rotterdam meegenomen) banner “Rotterdamsch Nieuwsblad” de datum: Mercoledi 6 Maggio 1970 en rechts ervan: Numero Unico Edizione Speciale.

En toen begon de pers te draaien, langzaam, en kwamen de eerste kranten tevoorschijn, nog wazig van druk. Zag er niettemin prima uit. “Avanti!” riep toen Hans Belterman met een overslaande stem vol tranen, “volle kracht vooruit!”

Steeds sneller ging de pers; de kranten kwamen nu in stapels van 25 op een korte lopende band terecht, waar telkens een koordje om zo’n stapel werd geslagen. De pakken vielen op de grond van het pershalletje.

Wij stonden er met z’n allen gebiologeerd naar te kijken, onderwijl drinkend van de champagne die Belterman en Diny Pakker aan het ronddelen en bijschenken waren.

Steeds meer pakken kranten kwamen er te liggen. Toen klonk er boven het geluid van de pers en het feestelijk gedruis van ons allen een verschrikte stem, die riep: “En wat nú? Wat gaan we nou dóen met die kranten?”

Hans Belterman trok wit weg, en met hem vele anderen, ook ik. Daar had het draaiboek niet van gerept: de verspreiding van de kranten. Natuurlijk hadden we het er wel over gehad dat ze zo snel mogelijk moesten worden uitgedeeld bij het San Siro en op het plein van de Dom, maar hoe en door wie, daar was door niemand in voorzien.

De paniek duurde maar even. Toen kwam er een tiental met spoed bestelde taxi’s voorgereden en gingen bijna alle journalisten en grafici zelf met drie of vier pakken kranten op het centrum van Milaan af.

Ik heb een half uur bij het San Siro in de stroom gestaan van zingende en soms lallende Feyenoordsupporters, links en rechts mijn kranten aanreikend. Tot mijn verdriet werd de extra editie toch nog menigmaal versmaad, sommigen zag ons prachtige product (120 minuten wedstrijdverslag, analyse, beschouwingen, supportersverhalen – én de column van Coen Moulijn) kennelijk aan voor een reclameblaadje. Wat nog meer pijn deed, was het aanschouwen dat sommige mensen de krant na even te hebben ingekeken op straat gooiden. Gelukkig kwamen er later Rotterdamse jongetjes die al die bij het stadion weggeworpen kranten opraapten en gladstreken. Later die nacht – het was inmiddels donderdag 7 mei – kwam ik die jongetjes weer tegen op het Domplein en bij de ingang van de passage Vittorio Emanuele. Daar liepen ze met onze krant te leuren. Prijs één gulden. Twee kwartjes was ook goed. Ze raakten ze allemaal kwijt.


Meer over:
Cookies

Deze website gebruikt noodzakelijke cookies voor een correcte werking en analytische cookies (geanonimiseerd) om de statistieken van de website bij te houden. Marketing cookies zijn nodig voor laden van externe content, zoals YouTube-video's of widgets van Sociale Media. Zie ons cookiebeleid voor meer informatie, of om je instellingen later aan te passen.