Bezorgende bikkels
Net als Ronald Sørensen heb ik ook ooit kranten bezorgd in Rotterdam. Dat was in 1955. Ik was toen 12 tot 13 jaar. Ik bezorgde het toen nog als middagblad verschijnende protestants christelijke dagblad Trouw. Trouw had niet zo veel abonnees in Rotterdam.
Op de rechter Maasoever waren het Rotterdams Nieuwsblad en Het Vrije Volk ongeveer even sterk. Op Zuid werd vrijwel huis aan huis Het Vrije Volk gelezen. In mijn wijk Bergpolder waren er per straat zo'n twee tot drie abonnees. Dat betekende dus veel fietsen.
Op maandag moest je ook de weekabonnementen incasseren. Dat ging wel gesmeerd, met af en toe een fooitje maar natuurlijk ook vrouwen (de mannen waren nog aan het werk) die hun portemonnee niet konden vinden of zelfs wilden wachten tot hun man thuiskwam.
Daar ging ik dan 's avonds na het eten nog even langs. De nieuwjaarsfooien in Bergpolder zaten wel goed. Mijn broer die in de chique wijk Hillegersberg het AD bezorgde had aanzienlijk minder goede ervaringen.
Op woensdagmiddag bezorgde ik het huis-aan-huisblad Berg- en Blijpost. Zesduizend exemplaren per week. Was je fietstas leeg dan fietste je weer terug naar het depot voor een nieuwe voorraad. Op zo'n woensdagmiddag vroegen drie jongetjes van een jaar of tien of ze mij mochten helpen. Dat mocht en het scheelde een uur.
De woensdag daarop kwamen ze weer. De volgende woensdag vroeg ik aan ze of ze een gulden per persoon wilden verdienen. Dat wilden ze graag en ik fietste alleen heen en weer naar het depot, incasseerde de zes gulden en gaf ze alle drie een gulden. Het zou het begin van een loopbaan als koppelbaas hebben kunnen zijn.
Toen ik evenwel thuiskwam vroeg mijn moeder wantrouwend: ,,Heb jij vanmiddag de krant wel bezorgd?” ,,Natuurlijk,” sprak ik verontwaardigd: ,,Ze zitten allemaal in de bus.’’
,,Waarom zijn je handen dan zo schoon?’’ zei ze. Ik moest het verhaal opbiechten. Ze vond het een vorm van uitbuiting.
Maar het was toch een mooie en ook leerzame bezigheid. Je leerde als jongen op jeugdige leeftijd de goede en de slechte eigenschappen van de mensheid kennen. Over het algemeen was je welkom en werd er zelfs reikhalzend naar je uitgekeken.
Maar er waren ook, een kleine minderheid, zeurpieten en wanbetalers. Bij sneeuw, ijs, storm en regen stond er vaak een kop dampende chocolademelk voor je klaar.
Toen ik veel later hoofdredacteur van enkele Noordelijke ochtendbladen werd kwam het maar zelden voor dat ook op het platteland de bezorgende bikkels er niet in slaagden 's winters de krant droog in de bus te krijgen.
Een standbeeldje net als voor ketelbinkie?