Populair oorlogsdagboek in de VS over Rotterdam is ‘een compleet verzinsel’

01 mei 2019 door Gert van Engelen
Populair oorlogsdagboek in de VS over Rotterdam is ‘een compleet verzinsel’

Aan de Rotterdammers zelf is het destijds, in die verwoestende oorlogsjaren, volledig voorbij gegaan. In januari 1941 publiceerde de New Yorkse uitgeverij Harcourt Brace & Company in de VS een klein kinderdagboek van 95 pagina’s, getiteld My Sister and I. De schrijver ervan was Dirk van der Heide, een 12-jarige Nederlandse vluchtelingenjongen. In onopgesmukte, directe taal vertelde hij hoe hij en zijn 9-jarige zusje Keetje na het bombardement op Rotterdam op de vlucht waren geslagen, en via Londen in Amerika terechtkwamen. Onderweg, op 12 mei 1940, verbleven de kinderen ook enige tijd in Dordrecht, samen met hun oom Pieter.

In de VS groeide het boek uit tot een nationale bestseller: binnen een jaar werden er 46.000 exemplaren van verkocht. Rotterdam (en ook Dordrecht) bleef er onwetend van. My Sister and I is namelijk nooit in Nederland uitgebracht, hoewel het notabene uit het Nederlands was vertaald door ‘Mrs Antoon Deventer’.

Adembenemend is de uitgave in zeker één opzicht: nog geen zeven maanden nadat de Duitsers Rotterdam en Dordrecht bestookten, verscheen over die oorlogshandelingen al een volwaardig, rapporterend, en ook nog spannend boek dat authentiek aandeed. Toen ik, zeven decennia na datum een exemplaar bemachtigde, ontstond er bij mij als Dordts journalist, die werkzaam is geweest bij Het Vrije Volk in Rotterdam, nieuwsgierigheid: wie is die voortvarende Dirk van der Heide? En klopt het wel wat hij zijn Amerikaanse lezers wist te melden? Een speurtocht met een ontgoochelende uitkomst.

Foto hierboven: De omslag van het dunne blauwkleurige boekje, waarvan in de VS tienduizenden exemplaren zijn verkocht.

Op de foto hierboven en de kopfoto: Het Land van Hoboken in Rotterdam met daarboven de grote rookwolken van het brandende Rotterdam na het bombardement van 14 mei 1940 (Bron: Wikipedia)

‘The café-keeper [in Dordrecht] asked how the war was in Rotterdam and shook his head when we told him. Many houses in Dordrecht were gone, he said, and many people killed. Dordrecht is a beautiful town and one of the oldest in Holland. Uncle Pieter and the café-keeper swore at the Germans. All the time we talked we could hear guns going in the distance. The café-keeper said the Germans had the Dordrecht bridges and Moerdijk and the Dutch were trying all day to get them back.’ (Bron: Gert van Engelen)

Deze zinnen schreef Dirk van der Heide op 3 juli 1940, aan boord van het grote schip dat hem en Keetje vanuit Engeland naar de VS vervoerde. De Engelse kapitein kon Nederlands lezen en had Dirk ertoe weten over te halen veel gedetailleerder over zijn oorlogservaringen te schrijven. Zijn eerste notities waren te summier. Gehoorzaam begon Dirk opnieuw aan zijn dagboek, herstartend bij dinsdag 7 mei 1940.

Een dik halfjaar later ligt het boek in de winkels. De eerste oplage telt 7500 exemplaren. Dirk, zo openbaart de vertaalster, mevrouw Antoon Deventer, is niet zijn echte naam. Alle namen in dit dagboek zijn veranderd, ‘om zijn familie te beschermen’. Maar echt zijn wél Dirks observaties. Wat hij, een stevige jongen met toffee-kleurig haar en mild-blauwe ogen, heeft meegemaakt tijdens en na de vijf dagen durende Blitzkrieg in Rotterdam, is ongelogen waar, verklaart ze.

Dirk zat op het gymnasium toen het noodlot toesloeg. Het gezin woonde aan de rand van Rotterdam, op five miles van de Waalhaven, nauwkeuriger wordt het niet. Zijn moeder Marta, een Friezin die hoofd van de kinderafdeling in het ziekenhuis was, kwam om bij een bombardement op 11 mei, in het ziekenhuis. Zijn vader, een veearts, zag hij al niet meer. Die was, gehoor gevend aan een oproep van de Nederlandse regering, kort daarvoor gaan vechten, vermoedelijk in Maastricht.

Nu de kinderen ouderloos waren, besloot oom Pieter dat Dirk en Keetje, een dik, normaal levendig, maar nu tot stilte vervallen meisje, uit de oorlog moesten worden gehaald. Hij zou ervoor zorgen dat ze naar een andere oom konden, Klaas, een importeur die in Amerika woont. De kinderen hadden er geen zin in, maar oom Pieter zei dat dit voor hen het beste was. Oom Pieter had de vorige oorlog meegemaakt, doordat zijn echtgenote een Belgische was. Hij was toen vier vingers van zijn linkerhand verloren. Zijn vrouw was inmiddels overleden. Oom Pieter was al vijftig, en haatte de Duitsers. En zo gaan zij gedrieën op weg, op 12 mei 1940, de chaos, de explosies, de schreeuwende mensen in Rotterdam ontvluchtend. Via Dordrecht proberen ze Vlissingen te bereiken.

Gevoelig
Vrij kort na de eerste druk legde de uitgever een tweede druk op van My Sister and I, dit keer in een omvangrijker oplage: 17.500 exemplaren. Amerika leek in de ban te raken van Dirk’s dagboek. The New York Times, ook toen al een gezaghebbend en toonaangevend dagblad, signaleerde het boekje en recenseerde het kort, in prijzende woorden. Onder de veelzeggende kop The Magic of Truth wees de krant op 10 maart 1941 op twee boeken, het ene een brief bevattend die een Britse oorlogspiloot kort voor zijn dood schreef aan zijn moeder, het andere was My Sister and I. Voor beide uitgaven gold dit: ‘Het is interessant dat sommige van de meest aangrijpende en ontroerende bijdragen aan de literatuur over de oorlog zijn geschreven door mensen zonder literaire ambities.’

Over My Sister and I oordeelt de krant dat het ‘een eerlijk verslag’ is (a straightforward account) van wat ‘een gevoelige jongen’ (an impressionable boy) en zijn zusje zagen en voelden. Bewonderend was ook de vertaalster, mevrouw Deventer, al. In haar introductie noemt ze Dirk ‘een bijzondere jonge’: ‘Soms lijkt zijn schrijven abnormaal volwassen, soms dat van een gezond en naïef kind.’ Ook andere recensenten zijn onder de indruk. Olga Owens van de Boston Transcript rept op 25 januari 1941 van ‘het meest aandoenlijke document’ dat tot nog toe over de oorlog is verschenen. A.M. Jordan van de Horn Book Index sloot zich er in maart 1941 bij aan. Het boek ontroerde hem.

Dirks dramatische ooggetuigenverslag begon aan een zegetocht. In juni 1941 gaf Faber and Faber het ook uit in Londen, nog in hetzelfde jaar kwam er een Portugese versie, in 1947 een Deense. In juli 1948 bleken er, toen het boek niet meer werd herdrukt, alleen al in de VS in totaal 56.000 exemplaren van te zijn verkocht. Tin Pan Alley schreef, geïnspireerd door de bestseller, een populaire smartlap, ook My Sister and I genoemd. Tin Pan Alley was de naam van een groep New Yorkse muziekproducers en songwriters, ‘die de Amerikaanse popmuziek sterk domineerden gedurende eind 19de en begin 20ste eeuw’, aldus Wikipedia.

Twijfel
Tientallen jaren later weet ik een beduimeld exemplaar te vinden van My Sister and I, via een antiquariaat in Hengelo. Een boekje dat de oorlogstijd in Rotterdam en Dordrecht beschrijft, terwijl die nog volop gaande is; daar wilde ik als journalist het mijne, het fijne van weten. Mijn exemplaar is er een uit de vijfde druk, van juni 1941.

In alle argeloosheid benader ik het alwetende Letterenfonds in Amsterdam, dat ook de vertalingendatabase beheert, of het over de biografische gegevens beschikt van de vertaalster, mevrouw Antoon Deventer. Medewerkster Marlies Hoff laat weten dat het instituut het Engelstalige boek in de boekenkast heeft staan, maar nee, over Deventer ‘bezitten wij helaas geen informatie’. Pardon? Een vertaalster van een internationale bestseller die bij het Letterenfonds onbekend is? De eerste twijfel over de veel geroemde authenticiteit van My Sister and I sluipt erin, ook al omdat de naam van de vertaalster zo gekunsteld aandoet, zo verzonnen. Kan een Nederlandse vrouw Antoon Deventer heten?

Wie vervolgens begint te lezen, ziet het meteen: de chronologie van de oorlogsgebeurtenissen klopt van geen kant. Volgens het kinderboek is Rotterdam gebombardeerd in de nacht van 9 op 10 mei. Letterlijk staat er: ‘Something terrible happened last night. War began!!! The city has been bombed all day.’ Maar in die nacht, op vijf voor vier, is ‘alleen nog maar’ het vliegveld Waalhaven aangevallen, door twee Duitse bommenwerpers. Ze wierpen hun bommen af en bestookten de gebouwen met hun machinegeweren. Het zware bombardement op de stad had in werkelijkheid pas plaats op de 14de mei plaats, rond 13.30 uur. In een kwartier tijd werd, zoals genoegzaam bekend is, bijna de hele historische binnenstad vernietigd. Naar schatting kwamen 650 tot 900 mensen om en werden er ongeveer 80.000 werkloos.

Foto links: De titelpagina van dit tweedehandse exemplaar laat zien dat het boekje al in november 1941 in Suez geraakte, bij ene Toon. Foto rechts: De pagina uit het boek waarin Dirk het doet voorkomen alsof in de nacht van 9 op 10 mei de stad gedurende de hele dag is gebombardeerd. In werkelijkheid zijn er in die nacht alleen op de Waalhaven bommen gegooid. (Bron: Gert van Engelen)

Dordrecht
Dirk houdt in die nacht van 9 op 10 mei een dagboek bij in de schuilkelder van een klant van zijn vader, die the Baron wordt genoemd. Die heeft deze kelder uit voorzorg in zijn tuin gebouwd. Het boek volgend, gebeurt er zoal dit: ’s ochtends vroeg gaat iedereen terug naar huis en luistert naar een korte toespraak van de koningin op de radio. Maar dan gaat er weer een sirene af en moeten ze weer de schuilkelder in. Als ze daar na een uur weer uitkomen, zien ze parachutisten landen in de buurt van het vliegveld Waalhaven. Dit gebeurde nog allemaal voor 10 uur ’s ochtends. Rond de middag opnieuw bombardementen boven Waalhaven. Op de radio een bericht dat er al 1500 doden waren gevallen.

Na nog een ‘air raid’ brengt ’s avonds oom Pieter het triest nieuws dat ‘a big part of Coolsingle Street is gone’. Die avond kijken ze naar ‘the smoke in the sky over Rotterdam’. Weer iets later nog een bombardement waarbij één bom dicht bij hen neerkwam. Ook op 11 mei moeten ze regelmatig de schuilkelder in. Die dag landen er weer parachutisten, eentje komt vlak bij het huis van de baron neer. De parachutist wordt gedood door een man uit de buurt, mijnheer Van Helst. Die heeft een pistool!

Dirk ziet ook Nederlandse vliegtuigen die de Duitse bommenwerpers onder vuur nemen.Dat helpt blijkbaar niet, want de bommen vallen steeds dichterbij en uiteindelijk wordt ook het huis van de buurman getroffen. In hun straat vinden elf mensen de dood. Ook hun moeder verliest het leven bij een voltreffer op het ziekenhuis waar ze dan is. Op 12 mei brengt oom Pieter Dirk en Keetje naar Dordrecht dat op dat moment (net als op de elfde) door Duitse vliegtuigen wordt belaagd. Laat in de middag komen ze er aan. Alle hotels zijn bezet, omdat zich in de stad veel vluchtelingen verzamelen die allemaal naar Zeeland willen om vandaar Engeland te bereiken. Ook de reis van Rotterdam naar Dordrecht was al een beproeving geweest: veel Rotterdammers ontvluchtten de stad na de vernietigende bombardementen de dag ervoor – nogmaals: allemaal volgens het kinderdagboek.

Op 15 mei komen Dirk Keetje en oom Pieter aan in Engeland, eerst in Harwich, daarna in Londen. In Londen belanden ze in een nieuwe Blitzkrieg. Op 3 juli vertrekken Dirk en Keetje vanuit Liverpool naar New York, hun oom blijft achter. Bij die gelegenheid stelt de kapitein Dirk voor om zijn dagboeknotities gedetailleerder uit te werken. Op 12 juli arriveren ze in de VS, en gaan logeren bij oom Klaas en tante Helen, die een appartement hebben aan Morningside Heights. Daar zijn gelukkig geen bombardementen, sluit Dirk het dagboek af op 28 september 1940. ‘And that is why Keetje and I are happy now.’

Afbrokkelen
De geloofwaardigheid van My Sister and I is decennia lang onaangetast gebleven. Maar door kritisch lezen begint die status van onvoorwaardelijke authenticiteit bij mij snel af te brokkelen. Via internet wordt een zoektocht ingezet naar de ware feiten over het legendarische dagboek. Langzaam maar zeker ontvouwt zich, dankzij gedigitaliseerde boeken en databases van kranten, de ontnuchterende waarheid.

Nog in 1995 werd My Sister and I opgenomen in een bloemlezing van oorlogsdagboeken van kinderen, samengesteld door de Amerikaanse psychotherapeute Laurel Holliday. In haar boek, in het Nederlands uitgebracht door Anthos onder de titel Stemmen uit de duisternis – Dagboeken van kinderen uit de oorlog, wordt geen enkele twijfel geuit over de betrouwbaarheid van Dirks dagboek. Integendeel, het wordt onbewimpeld in hetzelfde rijtje gezet als andere indringende oorlogsdagboeken van opgroeiende kinderen, uit Polen, Litouwen, Rusland, Oostenrijk, Engeland, Nederland, Denemarken en Hongarije.

De foto hierboven en de omslag hieronder: De Amerikaanse historicus Paul Fussell was de eerste die de authenticiteit van Dirk’s dagboek ronduit en volledig in twijfel trok, in zijn boek ‘Wartime’. Hij noemde het ‘vroom bedrog’. (Bron foto’s U.S. Army en Oxford University Press)

Dat is merkwaardig, want zes jaar eerder had dr. Paul Fussell al zijn boek Wartime, Understanding and Behaviour in the Second World War (Oxford University Press, 1989) gepubliceerd. Fussel, een Amerikaanse cultuur- en literatuurhistoricus, schrijver en emeritus professor, afgestudeerd aan Harvard, maakte daarin korte metten met My Sister and I. Onomwonden noemt hij het ‘a pious fraud’ (een vroom bedrog), een nepboek dus. Hij beweert dat het boek in werkelijkheid ‘een listige poging’ was om de Britten neer te zetten als nobele mensen. Het betreffende citaat luidt: ‘While appearing to be a sentimental celebration of Dutch bravery, the book is really a shrewd attempt to depict the British, presumably Hitler’s next victims, as especially fine and noble – selfless, sympathetic, faultless in every way.’

 

Fussell, overigens op 88-jarige leeftijd overleden op 23 mei 2012 in Medford, Oregon, onthult dat niet Dirk van der Heide de piepjonge auteur was, maar Stanley Preston Young, redacteur bij Harcourt Brace. Young was volgens Fussel een ‘pro-British interventionist’ die graag zag dat de Verenigde Staten Engeland te hulp zouden schieten, om een invasie af te wenden die op handen was. Dáárom produceerde hij My Sister and I: het boekje moest aarzelend Amerika over de streep trekken.

Scherper
Dat Fussells theorie plausibel is, blijkt in 2004. Dan publiceert, op 26 oktober, de Brit dr. Richard Aldrich een boek, getiteld Witness to War. Diaries of the Second World War in Europe and The Middle East (Doubleday). Het boek hervertelt de oorlogservaringen zoals die door mensen van allerlei slag en uit allerlei landen zijn beschreven in privé-dagboeken. Aldrich, professor International Security aan de universiteit van Warwick, is zo mogelijk nog stelliger, scherper in zijn oordeel over My Sister and I. En presenteert tegelijkertijd een nieuwe vervalser, een gans andere. ‘It is a complete fake’, deelt hij mee, het is zwendel, oplichterij. ‘Noch Dirk noch ieder ander lid van zijn familie heeft ooit bestaan.’ Veelzeggend vindt hij dat My Sister and I ‘het enige oorlogsdagboek is waarin het kind een pseudoniem heeft aangenomen en dat er nooit foto’s van de familie zijn opgedoken.’ In dit verband laadt hij hoon op Laurel Holliday, de psychotherapeute die niet in staat is gebleken echt van vals te onderscheiden.

Foto's hierboven: Hoogleraar Richard J. Aldrich betitelde het dagboek, in zijn boek ‘Witness to War’, als “een vervalsing”. Maar waar Fussell een redacteur van uitgeverij Harcourt Brace als de werkelijke schrijver aanwees, zit volgens Aldrich de Britse geheime dienst erachter. (Foto’s University of Warwick en uitgeverij Doubleday)

Net als Paul Fussell is Aldrich ervan overtuigd dat het boek was bedoeld om de VS de oorlog in te lokken. Hij schrijft: ‘The account was created for the purposes of anti-Nazi propaganda and published in Britain with the connivance of the British publisher Faber & Faber. This fact was not revealed to its American publisher, Harcourt Brace, for the book was part of a vast campaign launched by the British secret services to secure American sympathy and assistance at a time when American isolationists were still attempting to keep Roosevelt’s administration from involvement in the war.

Aldrich, in eigen land een erkende inlichtingen-expert, verklaart hier dat het niet de 12-jarige Dirk noch Stanley Preston Young, maar dat de Britse geheime dienst is geweest die het dagboek als ‘een welbewuste vervalsing’ heeft geproduceerd. Dit was dan ook het nieuws dat The Independent, een serieus Brits dagblad, meteen oppikte: ‘Dutch diary was faked to lure US into WWII.’ Maar of nu Preston Young het dagboek uit zijn duim heeft gezogen of MI5 − Dirk van der Heide kan de auteur sowieso al niet zijn. Wie de chronologie van het historische, zware bombardement op Rotterdam zo totaal door elkaar husselt als hij heeft gedaan, verraadt zich: hij heeft het bombardement niet lijfelijk meegemaakt, hij is gewoon een fantast. Soit.

 

Persbericht
Verwarrend is alleen dat ene knagende detail in The New York Times. In hetzelfde bericht als waarin de krant het boek bejubelde, op die tiende maart 1941, staat deze zin: ‘Dirk van der Heide is now in New York.’ Hoe kan dat nu? Hoe kan een niet-bestaand persoon in levende lijve in New York zijn? Vermoedelijk heeft The New York Times een persbericht van de uitgever voor zoete koek geslikt. Wat voor deze veronderstelling pleit, is dat Dirk niet wordt geciteerd; de verslaggever heeft hem dus niet ontmoet. Of anders moet iemand zich voor Dirk hebben uitgegeven. Maar zeker in retrospectief kan dit veilig worden aangenomen: de VS en Groot-Brittannië en The New York Times zijn er destijds collectief ingetuind.

Foto rechts: Het lovende, maar ook ontregelende bericht in The New York Times van 10 maart 1941. Er staat dat Dirk van der Heide nú in New York is, terwijl Dirk helemaal niet bestaat. (Foto Archief The New York Times)

 

Cookies

Deze website gebruikt noodzakelijke cookies voor een correcte werking en analytische cookies (geanonimiseerd) om de statistieken van de website bij te houden. Marketing cookies zijn nodig voor laden van externe content, zoals YouTube-video's of widgets van Sociale Media. Zie ons cookiebeleid voor meer informatie, of om je instellingen later aan te passen.