Centraal Planbureau en CBS snoeihard over plannen kabinet: Lasten doorgeschoven naar toekomstige generaties

In de uitwerking van plannen van het nieuwe kabinet is beperkt aandacht voor de lange termijn. Deze gaat voornamelijk uit naar prioriteiten hier en nu zoals de bestrijding van armoede en het behoud van koopkracht. Dat schrijven het SCP, het CPB en het PBL in hun gezamenlijke rapport ‘Reflectie brede welvaart Prinsjesdag 2024’.
Lasten naar toekomstige generaties geschoven
Door de kabinetsplannen lopen de overheidsuitgaven de komende jaren minder hard op, waardoor minder financiële lasten naar toekomstige generaties worden geschoven, maar het overheidstekort en de overheidsschuld lopen op termijn nog steeds op tot boven de Europese normen. Andere doelen die bijdragen aan brede welvaart later, zoals het verhogen van de onderwijskwaliteit, het realiseren van natuurherstel en het verkleinen van gezondheidsverschillen vereisen volgens de planbureaus verdere invulling om hun haalbaarheid op de lange termijn te kunnen toetsen.
Het kabinet legt in de kabinetsplannen de prioriteit op de brede welvaart hier en nu ten koste vanbrede welvaart later. Het kabinet geeft geen prioriteit aan de brede welvaart elders.
• Het kabinet stelt doelen en neemt maatregelen voor het verbeteren van de koopkracht en financiële bestaanszekerheid, reserveert extra geld voor het aanpakken van knelpunten op de woningmarkt en neemt maatregelen voor ‘goed bestuur’.
• Hiermee adresseert het kabinet belangrijke knelpunten voor de brede welvaart in het hier en nu, op het gebied van consumptie en inkomen (armoede), ruimtelijke kwaliteit (woningbouw) en sociaal kapitaal (vertrouwen).
• Om de extra uitgaven en lastenverlichtingen te bekostigen en ervoor te zorgen dat de overheidsfinanciën op de korte termijn binnen de normen van de Economische en Monetaire Unie (EMU) blijven, kort het kabinet met name op uitgaven op het gebied van klimaat en milieu, internationale samenwerking en onderwijs. Dit zijn echter belangrijke bronnen voor de brede welvaart later en ze hebben mogelijk effecten op de brede welvaart elders.
Het kabinet zet zich in voor het verbeteren van de koopkracht en financiële bestaanszekerheid voor de brede welvaart hier en nu.
• Het kabinet vindt de hoogte en zekerheid van inkomen en meer loon naar werken belangrijk. Door de maatregelen houden huishoudens de komende jaren meer over om uit te geven en dalen de lasten voor werkenden.
• Het kabinet behaalt zijn doel om de armoede niet te laten stijgen tijdens de kabinetsperiode ten opzichte van 2024. Het kabinet neemt daarnaast maatregelen om problematische schulden aan te pakken.
• Tevens verlaagt het kabinet de financiële drempel tot zorg, door tijdens deze kabinetsperiode het eigen risico meer dan te halveren en de maximale eigen bijdrage per behandeling in de medisch-specialistische zorg te verlagen.
• Sommige van de maatregelen kunnen niet alleen positief zijn voor de brede welvaart hier en nu, maar ook voor de brede welvaart later. Een voorbeeld zijn de maatregelen om de kinderarmoede niet te laten stijgen. Kinderen die opgroeien in armoede kunnen daar hun hele leven negatieve gevolgen van ondervinden in hun schoolloopbaan en hun perspectief op werk en inkomen.
Het kabinet zet stappen om het politiek vertrouwen te herstellen. Dat is een actuele opgave op het gebied van sociaal kapitaal en kan op langere termijn belangrijk zijn voor behoud van legitimiteit.
• De voorstellen van de regering tot aanpassing van het kiesstelsel, de wens voor een Constitutioneel Hof of een correctief referendum bieden kansen om vertrouwen te herstellen.
• Naast de institutionele inrichting is het handelen van ambtenaren en politici belangrijk om het vertrouwen te herwinnen. Daarbij is het doen en laten van overheidsfunctionarissen in de ‘dagelijkse praktijk’ een aandachtspunt. Belangrijk zijn de politiek-bestuurlijke cultuur en de omgang van politici met elkaar. Met het inzetten op een ‘recht op vergissen’, ambtelijk ‘vakmanschap’ en ‘burgerperspectief’ geeft het kabinet een signaal af van een welwillende houding ten opzichte van burgers. Dit kan een positief effect hebben op de ervaringen van burgers met ambtenaren.
Vertrouwen wordt mede bepaald door de mate waarin het kabinet de in de samenleving ervaren problemen daadwerkelijk weet op te lossen. Wanneer dit niet lukt, bestaat het risico dat het vertrouwen daalt.
• Een aanhoudend tekort aan vertrouwen kan op langere termijn afbreuk doen aan de legitimiteit die burgers de overheid toekennen.
Het kabinet richt zich bij de leefomgevingsvraagstukken op het aanpakken van het woningtekort en de regie pakken op de ruimtelijke ontwikkeling. Voor de langetermijnopgaven op het gebied van natuurherstel en klimaatbeleid is het voorgenomen beleid waarschijnlijk ontoereikend om de gestelde doelen te halen.
• Op de brede welvaartsaspecten ruimtelijke samenhang en kwaliteit richt het kabinet zich vooral op het aanpakken van het woningtekort. Het kabinet reserveert hier 1,5 mld euro per jaar voor (1 mld voor woningbouw en 0,5 mld euro voor infrastructuur). Het neemt aanvullende maatregelen op het gebied van aanwijzing van woningbouwlocaties en het wegnemen van juridische en financiële belemmeringen. De effecten hiervan op de woningbouw zijn deels afhankelijk van de mogelijkheden van de bouwsector om, ten tijde van personeelsschaarste, de productie op te schroeven. Daarnaast vraagt een goede woonkwaliteit ook beleid op aanpalende terreinen, zoals infrastructuur, wijksamenstelling, groenvoorzieningen, bereikbaarheid van betaald werk en voorzieningen als winkels, scholen en recreatiegebieden.
• Er is weinig aandacht voor de samenhang met kwetsbare leefomgevingswaarden die door de woningbouwopgave in het gedrang kunnen komen, waaronder milieukwaliteit en overstromingsrisico’s. Dat knelt eens te meer waar een slechte milieukwaliteit (stikstof, waterkwaliteit) bouwprojecten ‘op slot’ kan zetten vanwege verplichtingen die Nederland in Europees verband is aangegaan. Daarnaast kan de inzet van het kabinet op het beperken van wet- en regelgeving voor nieuwbouwlocaties een afruil vormen met de welvaart van bestaande bewoners die graag inspraak willen hebben over waar er nieuwbouwplannen komen, en welk soort.
• Niet alleen woningen vragen ruimte. Ook voor de energietransitie, klimaatadaptatie, bereikbaarheid, natuur, recreatie en verduurzaming van de landbouw is schaarse ruimte nodig. Met de aanstelling van een coördinerend minister wil het kabinet sterker de regie pakken op ruimtelijke ordening. Een integraal afwegingskader kan daarbij helpen om de diverse belangen en hun ruimtelijke consequenties mee te nemen.
• Op het gebied van natuurlijk kapitaal blijft het kabinet vasthouden aan Europese doelen. Deze doelen worden wel anders ingevuld. Bij de invulling van het klimaatbeleid zet het kabinet in op kernenergie en het verminderen van de lastendruk voor burgers, boeren en bedrijven. In het natuurbeleid komt de nadruk op stikstof te vervallen: de daadwerkelijke staat van de natuur wordt leidend. Dit moet boeren meer lucht geven, maar het beleid is nog niet uitgewerkt, waarbij uitvoerbaarheid en juridische houdbaarheid grote vraagtekens zijn.
• Het gaat al jarenlang slecht met de ontwikkeling van ons natuurlijk kapitaal. De grote opgaven op het gebied van de leefomgeving zijn weliswaar niet binnen één kabinetsperiode te realiseren, maar het kabinet schuift de verantwoordelijkheid voor het realiseren van natuur- en klimaatopgaven grotendeels door naar toekomstige kabinetten en toekomstige generaties. Dit betreft zowel het risico dat de doelen voor 2030 verder uit zicht raken, als het risico op gebrek aan voortgang in de periode na 2030.
Door het schrappen van het Transitiefonds Landelijk Gebied komt er minder geld beschikbaar voor natuurherstel. Beprijzingsmaatregelen op klimaatgebied worden teruggedraaid. Het Klimaatfonds en de gelden voor de agrarische sector lopen na 2030 af. Voor het behalen van de langetermijndoelstellingen op het gebied van klimaat en natuurherstel is aanvullend beleid nodig, waar al in de komende jaren aan begonnen moet worden.
Op het gebied van economisch kapitaal laat het kabinet de staatsschuld minder oplopen. Op langere termijn wordt niet voldaan aan de Europese normen en het kabinet snijdt bovendien in bronnen van welvaartscreatie.
• Door het hoofdlijnenakkoord lopen de uitgaven de komende jaren minder hard op ten opzichte van de ontwikkeling met ongewijzigd beleid. Hierdoor worden minder financiële lasten naar toekomstige generaties geschoven. Het EMU-saldo blijft met -2,5% in 2028 net onder de Europese grenswaarde van -3%.
• Het kabinet kiest hierbij echter voor lagere overheidsinvesteringen in innovatie en menselijk kapitaal – belangrijke bronnen van economisch kapitaal. Het kabinet buigt om op onderwijs, innovatie en onderzoek. Hier is sprake van een potentiële afruil: de ombuigingen leveren nu financiële ruimte op voor de overheidsfinanciën, maar gaan mogelijk ten koste van de brede welvaart in de toekomst
• Een CPB-schuldprojectie toont dat de staatsschuld zonder aanvullend beleid in 2038 kan oplopen tot 71% bbp, boven de EU-norm van 60%. Deze schuldprojectie kan een onderschatting zijn van de budgettaire uitdagingen, omdat het kabinet voor enkele grote beleidsopgaven geen structureel budget vrijmaakt voor na de kabinetsperiode. Zo lopen gelden af voor de impuls woningbouw (na 2029), het Klimaatfonds (na 2030), de agrarische sector (na 2030) en de middelen voor nieuwe kerncentrales (na 2035).
Het kabinet neemt op begrotings- en klimaatbeleid het risico dat ad hoc ombuigingen of aanvullende maatregelen ad hoc geïmplementeerd moeten worden.
• Het EMU-saldo komt de komende jaren dicht bij de -3%-norm. Het kabinet heeft afgesproken dat het bij dreigende overschrijding van de -3%-norm aanvullende maatregelen zal nemen. Zo neemt het kabinet het risico dat het bij toekomstige tegenvallers noodgedwongen plotseling moet bezuinigen. Als de overschrijding een gevolg is van economische neergang, kunnen extra bezuinigingen de economie nog verder verzwakken.
• Op het gebied van klimaatbeleid is de kans groot dat het huidige maatregelenpakket onvoldoende is om de gestelde doelen van 55% emissiereductie in 2030 en 100% reductie in 2050 te halen. Het kabinet vergroot zo de kans dat de komende jaren plotseling kostbare maatregelen genomen moeten worden om de doelen te halen.
Voor de verdeling van brede welvaart richt het kabinet zich vooral op het versterken van de financiële bestaanszekerheid en minder op het aanpakken van structurele ongelijkheden op andere terreinen dan inkomen.
• Het kabinet behaalt zijn doel dat de armoede niet toeneemt gedurende de kabinetsperiode.
• Het kabinet heeft als doel niet verder te willen nivelleren. De doorsnee koopkracht neemt in 2025 toe voor alle inkomensgroepen, en procentueel ongeveer evenveel aan de onder- en bovenkant van de inkomensverdeling.
• Hoewel het kabinet zegt de gezondheidsverschillen te willen verkleinen, is het onduidelijk met welke concrete maatregelen het dit wil doen en welke verschillen het kabinet wil verkleinen. Grote, structurele ongelijkheden zetten druk op de solidariteit tussen groepen en op de samenhang in de samenleving. Met name verschillen die ontstaan door cumulatie van achterstanden op economisch, sociaal, cultureel en gezondheidsterrein kunnen problematisch zijn. Hiervoor heeft het kabinet relatief weinig aandacht.
• Door in te zetten op beperking van migratie worden mogelijke problemen rond sociale cohesie niet per definitie opgelost. De relatie tussen diversiteit, soclaaleconomische achterstanden en sociale cohesie is complex. Toenemende diversiteit kan sociale cohesie onder druk zetten maar de uitwerking is afhankelijk van context en (persoonlijke) omstandigheden, en daarmee niet eenduidig.
Meer info Reflectie brede welvaart Prinsjesdag 2024’.