Corsa Rosa (deel 2): Wijwater in het bidon
De grote bloeiperiode van het Italiaanse wielrennen ontstond na de tweede wereldoorlog met de duels tussen Gino Bartali uit de buurt van Florence en Fausto Coppi, een streekgenoot van Girardengo uit Ligurië. Het wielrennen werd populairder dan ooit, hoewel Italië in twee kampen werd verdeeld door de aanhangers van Bartali, ‘de vrome’, en Coppi,’ l’airone’ (de reiger). Bartali was een zeer katholieke man, die het liefst wijwater in zijn bidons deed, fanatiek lid van de Katholieke Actie, en in hoog aanzien bij paus Pius XII, bij wie hij regelmatig op audiëntie ging. Coppi stond bekend om zijn vernieuwingsdrift op het gebied van voeding en training, hij was veel wereldser en hij verliet zijn echtgenote voor een affaire met de vrouw van een arts.
Hugo Koblet in 1956. Foto W van Rossum / Anefo / Nat. Archief
Mooie Hugo
Aan de grote populariteit van het wielrennen kwam een eind met de dood van Coppi in 1960 door een verwaarloosde malaria-infectie. Italië veranderde na de oorlog, mede door de hulp vanuit het Marshall Plan, van een arm agrarisch land met vele ongeletterden in de loop van de jaren vijftig in een welvarende consumptiemaatschappij met snelle industrialisatie en verstedelijking. Nadat de Zwitser Hugo Koblet (‘mooie Hugo’) als eerste buitenlander een Giro had gewonnen ging de winst steeds vaker naar een niet-Italiaan, mede door sterke renners als de Luxemburger Charly Gaul, de Fransen Jacques Anquetil en Bernard Hinault en natuurlijk de Belg Eddy Merckx (‘de kannibaal’). Sterke Italianen in die periode waren Felice Gimondi, gevolgd door de tweestrijd tussen Beppe Saronni en Francesco Moser, ‘lo sceriffo’ ofwel de sheriff. Zij waren water en vuur maar dit bracht niet de hartstocht meer teweeg als de strijd tussen Gino en Fausto daarvoor.
De fiets van 'de Piraat' Foto A Heuvelman
Il Pirata
Pas aan het eind van de vorige eeuw kwam de passie bij de Italianen terug door het indrukwekkende kleine klimwonder Marco Pantani, een snel kalende jongeling uit de buurt van Rimini aan de Adriatische kust. Als hij meestreed voor de zege zat bijna heel Italië voor de buis, en de merchandising van de door hem gedragen bandana’s om zijn kale knikker te bedekken leverde miljarden Lires op. Hij kreeg de bijnaam ‘il pirata’, de piraat, na aanvankelijk vanwege zijn flaporen ‘elefantino’ te zijn genoemd. Maar ook hij ontkwam niet aan de dopingjagers, die in die periode het gebruik van epo probeerden terug te dringen. Nadat hij in de Giro van 1999 was betrapt, ging zijn carrière als een nachtkaars uit en uiteindelijk stierf hij eenzaam op een hotelkamer in Rimini.