Rotterdam 10 mei 1940 - 21 mei 1940, de 11 dagen die het smoel van de stad zullen bepalen
(1) 10 mei 1940, De luchtaanval begint.
Het garnizoen in Rotterdam bestond op 9 mei 1940 uit 7150 militairen. Maar hiervan waren slechts 1130 militairen getraind en opgeleid voor het gevecht waaronder 200 mariniers, die ook voor het infanteriegevecht waren getraind. Ze konden beschikken over pistolen, geweren en karabijnen maar vrijwel geen automatische wapens.
De Duitse aanval op Nederland begon om 03:55 uur de tiende mei van 1940. De bedoeling was via bombardementen van vliegvelden rond Den Haag, de Nederlandse luchtmacht uit te schakelen en de weg vrij maken voor parachutisten en soldaten in Juncker vliegtuigen om de residentie te bezetten en de regering en het koningshuis te arresteren. Dat mislukte.
Plan B
De Duitsers hadden een plan B. Mocht de aanval op Den Haag mislukken dan zouden zij via de Moerdijkbruggen, de bruggen bij Dordrecht en de Maasbruggen in Rotterdam de weg naar Den Haag openen. Op 10 mei 1940 werd daar al op vooruitgelopen. Ook om 03:55 uur hadden Duitse bommenwerpers via een omweg over de Noordzee het vliegveld Waalhaven zwaar gebombardeerd. Na de landing van Duitse parachutisten en luchtlandingstroepen werd enkele uren zwaar gevochten. Aan beide kanten vielen tientallen doden. De Duitsers kregen de overhand en ook bombardementen van Nederlandse en Britse vliegtuigen mochten niet meer baten.
Op de Maas streken op dezelfde tijd aan weerszijden van de Willemsbrug en de spoorweg brug twaalf kleine watervliegtuigen neer met in totaal 120 Duitse soldaten.
Maar op de avond van die tiende mei waren de Duitsers er niet in geslaagd de bruggen in handen te krijgen.
12/13 mei; Rotterdam vecht terug
Op maandag 13 mei 1940 kregen ook de laatste twee bommenwerpers van de Militaire Luchtvaart de opdracht de Willemsbrug en de spoorbrug te bombarderen. Dat mislukte. Een aanval van dertig mariniers mislukte uiteindelijk ook. Maar de Duitsers die zich verschanst hadden in een gebouw op de rechter Maasoever stonden op een zeker moment klaar zich over te geven.
Direct na de capitulatie deden al verhalen de ronde dat de mariniers als leeuwen, met het mes tussen de tanden, op de brug hadden gevochten. Zij zouden zelfs in de Maas gevallen Duitsers zijn nagesprongen waarna het water rood kleurde. De werkelijkheid is dat zes mariniers zich, gedwongen door het hevige Duitse vuur, onder een brugplaat hebben verscholen. Toen het grote bombardement begon hebben zij zich aan een touw in de Maas laten zakken.
Twee wisten zwemmend de kant te bereiken. De overige vier zijn weer teruggekeerd in hun schuilplaats en zijn later door de Duitsers gearresteerd. Het kan worden vastgesteld dat de mariniers inderdaad heftig hebben gevochten. Maar dat gold ook voor de andere legeronderdelen die bij de directe gevechten waren betrokken.
Op het Noordereiland zaten inmiddels 13.000 inwoners als ratten in de val. Er was geen voedsel. Geen gas of elektriciteit. De Duitse commandant hield de bevolking in een soort gijzeling. Met toestemming van de Duitsers gingen een dominee en een kapelaan met een witte vlag de brug over.
(3) 14-05; fatale dag, verwoestend slot
Dinsdagochtend, 14 mei 1940 om negen uur in de ochtend begaven drie Duitse officieren met witte vlaggen zich over de Willemsbrug naar de Nederlandse linies. Zij hadden een ultimatum bij zich waarin stond dat wanneer binnen twee uur na de ontvangst van het ultimatum de stad zich niet had overgegeven ‘de scherpste maatregelen ter vernieling’ zouden worden genomen.
De ontvangst aan de Nederlandse kant was verre van vriendelijk. De Duitsers werden gelijk geblinddoekt. Hun pistolen werden uit de holsters gehaald en in de Maas gegooid. Ze werden met geweren in de rug in een auto gezet en eerst kris kras door de stad gereden en vervolgens afgezet op het hoofdkwartier van kolonel Scharroo [red. de Nederlandse militair commandant van Rotterdam in mei 1940] aan de Statenweg.
Scharroo zag geen enkele aanleiding om nu al in te stemmen.
Hij had uiteindelijk een Duitse officier ontvangen, maar maakte in het gesprek met de opperbevelhebber geen melding van het feit dat de Duitser had gezegd dat bij een Rotterdamse weigering ook de steden Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Haarlem een zelfde lot zouden ondergaan.
Vanwege het niet ondertekende ultimatum en het ontbreken van voorwaarden voor de capitulatie werd de beslissing aan Nederlandse zijde uitgesteld. Burgemeester Oud overlegde nog met zijn wethouders of de burgerbevolking moest worden gewaarschuwd. Zij zagen daarvan af vanwege de kans op het uitbreken van paniek en chaotische stromen vluchtelingen de stad uit.
Op de achterkant van de weigering van Scharroo schreef de Duitse generaal Schmidt terug dat de overgave nog bij daglicht moest plaatsvinden. De wat hij noemde ,,dappere Hollandse troepen” moesten hun wapens op nog te bestemmen plaatsen afgeven. Vervolgens zijn de volkenrechtelijke voorwaarden voor de overgave van toepassing. Dit keer was de brief wel ondertekend. Terwijl de Nederlandse afgevaardigde met de brief weer wilde terugkeren, verschenen om 13.22 uur de eerste bommenwerpers boven Rotterdam. Met het laten afschieten van rode lichtkogels probeerde generaal Schmidt het bombardement nog te voorkomen. Zonder resultaat. Om 13.27 uur vielen de bommen op Rotterdam.
(4) Mei/juni ‘40 : Nasleep en schuld
Op 17 mei 1940 – het Rotterdamse puin smeulde en rookte nog – kwam de Telegraaf al met het bericht dat de oorzaak van het bombardement de schuld van de Nederlanders was. Rotterdam had zich te laat overgegeven.
Een Duits bioscoopjournaal uit die tijd dikte dat nog fors aan: ,,Het is de schuld van de Hollandse regering die in dienst van de Britse plutocratie volledig zinloze tegenstand had gegeven en zelf met ONS goud, ja ‘ons’ Duitse goud naar Londen is gevlucht.”
De op 29 mei 1940 tot Rijkscommissaris van Nederland benoemde Oostenrijkse nazi Syss-Inquart bracht op 21 juni 1940 een bezoek aan Rotterdam. Hij kondigde aan een fonds van tien miljoen gulden ten behoeve van de wederopbouw van Rotterdam ter beschikking te stellen. Maar ook hij legde de schuld bij de Nederlandse regering, die de stad te laat had overgegeven. De nog steeds opperbevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten generaal Winkelman las dat in de kranten en vroeg woedend een gesprek aan met de Oostenrijker.
Met het tweede ultimatum in de hand wees hij er op dat het bombardement maar liefst drie uur voor het verstrijken daarvan was begonnen. Syss-Inquart zei koeltjes dat hij andere informatie had en verbood de door Winkelman gevraagde publicatie van zijn visie. Winkelman liet gedurende deze eerste periode van de bezetting zien dat hij zijn rug recht hield. Zo was hij een fel tegenstander van de Duitse plannen om op de Nederlandse werven in aanbouw zijnde marineschepen ten behoeve van de Duitsers voort te zetten. De Duitsers waren het zat. In de nacht van 1 op 2 juli werd hij van zijn bed gelicht en in krijgsgevangenschap afgevoerd.
Gesneuvelden
De strijd om Rotterdam had aan 200 Nederlandse militairen het leven gekost. Dat was ongeveer tien procent van het totale aantal Nederlandse gesneuvelden (2000) in het hele land. De Duitsers hebben nooit de aantallen van de eigen gesneuvelden bekend gemaakt. Schattingen komen uit op vele honderden in de strijd om Rotterdam en misschien wel een tien duizend wanneer de strijd om de Afsluitdijk, de Grebbelinie en de Haagse vliegvelden wordt meegerekend.
De Rotterdamse politie had in de gevechten om Rotterdam 17 agenten verloren.
Klok vooruit Op 15 mei 1940 voerden de Duitsers al een verstrekkende maatregel door. De Nederlandse tijd werd gelijkgeschakeld aan de Duitse tijd. Op 15 mei om middernacht moest de Nederlandse klok maar liefst met honderd minuten vooruit worden gezet. Veertig minuten vanwege het normale tijdsverschil met Duitsland plus zestig minuten vanwege de door de Duitsers gehanteerde zomertijd. ,,Bijna twee uren vol daglicht worden voor den avond gewonnen,” lieten zij de kranten jubelen. De werkelijkheid was natuurlijk een bestuurlijke en strategische gelijkschakeling met Duitsland. Deze erfenis van een dag na de capitulatie bestaat nog steeds. |
(5 slot) Eind mei: Terug naar de stad
Van de bijna 80.000 vluchtelingen, die op 14 mei 1940 de stad hadden verlaten was het merendeel in de omgeving gebleven. Vooral in het centrum, de wijken Rubroek en Oud-Kralingen waren veel woningen verloren gegaan. Echte arbeiderswijken.
Het merendeel van de vluchtelingen had niet alleen de woning verloren, maar al hun bezittingen. Voor het grootste deel vonden zij onderdak in vergelijkbare wijken. Crooswijk, het Oude Noorden en het Oude Westen.
Onhoudbare toestanden ontstonden wanneer een gezin met dertien personen moest intrekken bij een gezin van vijf personen.
Inkwartiering ‘op Zuid’ werd nauwelijks als een alternatief gezien. Rotterdam-Zuid, ook wel geringschattend ‘de boerenzijde’ genoemd was eigenlijk onbekend terrein. De mensen hadden er geen familie of vrienden. Met horten en stoten kwam toch snel een golf aan hulpverlening uit de rest van het land op gang.
De schade was niet alleen beperkt tot woningen. Er zijn 26 hotels, 117 pensions en 24 logementen verloren gegaan. Zij hadden onderdak geboden aan zo'n 2000 personen. Verder was een groot aantal bedrijfspanden verwoest. Eenendertig warenhuizen, 2320 kleinere winkels, 31 fabrieken, 1319 werkplaatsen, 675 pakhuizen en vemen, 13 bankgebouwen, 1437 kantoren en 517 cafés en restaurants. Daarnaast veel overheidsgebouwen en soms monumentale panden die vaak slechts gedeeltelijk waren beschadigd en waarover snel een discussie losbrandde of zij wel of niet in de oude glorie moesten worden hersteld.
Al in de jaren dertig was een felle discussie ontstaan of ten behoeve van een goede doorstroming van het spectaculair toenemende (auto)verkeer ook monumentale panden moesten worden gesloopt. Een club verontruste Rotterdammers, waaronder KvK voorzitter mr. K.P. Van der Mandele, de jurist mr. F.J. Brevet en de architect J. Verheul verzette zich daartegen.
De secretaris-generaal van het departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen prof. dr. G.A. van Poelje schreef op 21 mei 1940 al aan B en W van Rotterdam: ,,Het is een onbegonnen werk te midden van de algemene ruïne enkele particuliere gebouwen in stand te houden. Er moet een nieuwe stad komen en men binde den nieuwen stedebouwer niet aan bestaande gebouwen. Voor behoud komen alleen in aanmerking: de Delftsche Poort, het Schielandhuis en wellicht de toren van de Laurenskerk, de kerk zelf niet.”
Zicht vanaf het Witte Huis op de verwoeste stad met restanten van Plan C, overblijfsel van station Beurs, Luchtspoor, Kolk, Open Rijstuin en Sint-Laurenskerk 1940 kort na het bombardement. Een paar weken later zou alles behalve luchtspoor en Laurenskerk puin zijn Bld. Stadsarchief
Dit artikel is een compilatie van artikelen die onze collega Geert-Jan Laan (1943 - 2023) rond 2015 op deze pagina's schreef over Rotterdam in 1940