Het sprekende Spook (Deel 6 van de kopstoot van Fontuyn)
Ik ging weer aan mijn tafeltje zitten en haalde mijn opschrijfboekje te voorschijn. Dat draag ik altijd bij me voor het geval mij een dichtregel te binnen wil schieten. Wat overigens, vrijwel nooit zo is.
Maar nu was het alsof mijn pen ditmaal… als vanzelf het volgende opschreef :
Er waart een spook door Europa, het spook van het rechtspopulisme
Het Westen is ziek, doodziek, het lijdt aan de radicale Islam.
en nu is tot overmaat van ramp een foute dokter aan het ziekbed
verschenen, F. , het spook van op TV
“Zo ben ik een spook!” hoorde ik nu een mij zeer bekende, lijzige stem plots zeggen.
Ik keek op. Tegenover mij zat Fontuyn! Hoe kon dat? Ik wilde opstaan, maar ik kon mij niet bewegen. Als in een droom.
“Ja, ik begrijp dat je schrikt” spotte het fantoom: “Ik wou er vroeger bij leven en welzijn ook niet aan… maar we zijn niet dood na de dood! Er is meer tussen hemel en aarde dan Einstein ooit heeft vermoed. Of misschien vermoedde hij het wel. Wist je dat Einstein een exemplaar van de Geheime Leer van Madame Blavatsky permanent op zijn bureau had liggen? Dat lag daar natuurlijk niet voor niets.”
“Maar hoe kan dit…” stamelde ik “Ik kan dit niet geloven.”
“Je zult wel moeten. ’antwoordde Fontuyn : “Paranormale ervaringen… de mensen van vroeger hadden ze om de haverklap. Lees het maar na bij Jung. Mensen in oude, niet-verwesterde culturen hebben ze nog steeds. Siberische sjamanen en zo. Omdat ze er ontvankelijk voor zijn. .
Moderne mensen kùnnen niets met hun paranormale ervaringen. Het dominante rationele denken heeft ze het vermogen afgenomen om ze zelfs maar te herkennen. Laat staan te duiden. Voor het beoefenen van systematische wetenschap hebben wij een prijs betaald..
Maar bij sommigen is het paranormaal vermogen zo sterk aanwezig, dat niets en niemand het heeft kunnen aantasten. Bij mij bijvoorbeeld.
En jij… jij hebt het dus ook, de Gave! Of je dat nu wilt of niet. Zij het natuurlijk veel, veel zwakker ontwikkeld dan bij mij... Ja, Johannes de Doper is nu eenmaal Jezus niet! Maar jij - tu quoque ,Brute! - jij bent er óók gevoelig voor. Daarom kun je mij nu zien….”
Ik zweeg. Wat moest ik zeggen?
“Zo, zo ,” daar was de lijzige stem weer: “ ik heb dus volgens jou het concept ‘poëetpoliticus’ naar de bliksem geholpen. En daarmee jou verraden! Ik heb ‘de poeëtpoliticus’ losgesneden van het concept van 'voortschrijdende humaniteit'. Ja, dat zijn jouw woorden.
Ik denk veeleer dat het andersom is, jij hebt mij verraden. Bovenal, jij hebt je eigen concept “poeëtpoliticus” verraden. Je baseert je Partij van de Poëzie, dat heb je herhaaldelijk gezegd, op een regel van Lucebert: 'de lyriek is de moeder van de politiek.' Het is de taak van de dichter op de politiek weer lyrisch te maken, zo interpreteer je die regel.
Die regel, die stamt uit het gedicht van Lucebert ‘de school der poëzie’, die citeer je wel erg selectief. Je vist de zinsnede “de lyriek is de moeder van de politiek” uit dat gedicht en dat is dan dat.
Maar de Dichter begint dat gedicht niet voor niets met de regel: Ik ben geen lieflijke dichter. En de paukenslag komt in de derde strofe. Want daar gaat je humanisme. Op de vuilnisbelt van de geschiedenis:
Ik bericht, dat de dichters van fluweel
schuw en humanistisch dood gaan
voortaan zal de hete ijzeren keel
der ontroerde beulen muzikaal open gaan
De Nieuwe Dichter is net als de Nieuwe Politiek: meedogenloos. Eigenlijk ben ik in mijn strijd tegen de geniepig sluipende islamisering van ons vaderland nog veel te soft geweest. Hoor maar hoe de Dichter het gedicht eindigt
Rijmratten, hoon
hoon nog deze veel te schone poëzieschool