Woelige baren (2)
Op 20 juni 1960 vertrok ik als lichtmatroos met het ms Oranje vanuit Amsterdam voor een cruise met 949 passagiers naar de Middellandse zee en het eiland Madeira. De reder was de Maatschappij Nederland, ook wel bekend als de Netherlands Line.
Net als een jaar eerder op de Nieuw Amsterdam hoorde ik later aan boord dat ook dit schip tijdens de Tweede Wereldoorlog een belangrijke rol had gespeeld. In de oorlog met Japan had de omgebouwde Oranje 41 reizen als hospitaalschip gemaakt.
Vele honderden Australische, Amerikaanse, Britse en Nederlandse militairen werden aan boord verpleegd. Net als de Nieuw Amsterdam als troepentransportschip bij de Amerikanen was ook de Oranje razend populair bij vooral de Australiërs.
De Oranje was in 1939 in de vaart gekomen en was – net als de schepen van de Rotterdamse Lloyd – bedoeld voor de vaart op Java. Het schip was dus net op tijd weg toen de oorlog met Japan uitbrak. De Nederlandse regering betaalde de verbouwing en het schip voer de rest van de oorlog op Nederlandse kosten en onder Nederlandse vlag.
Toen de vaart op Java na de oorlog steeds meer een probleem werd is het schip in 1958/1959 omgebouwd tot cruiseschip. De vier oorspronkelijke klassen werden teruggebracht tot een eerste klas en een toeristenklasse. In 1964 werd de Oranje verkocht aan de Italiaanse rederij Lauro en voer nog enige tijd onder de naam Angelina Lauro.
Het schip had aan beide kanten van de scheepshuid een rare uitstulping waardoor het volgens de ontwerpers sneller kon varen. De matrozen geloofden daar niet zo in. Ze zeiden: ,,Het is het enige schip waarop de passagiers al in het Noordzeekanaal zeeziek worden.”
We waren met zes lichtmatrozen en we sliepen in dezelfde hut. De oorspronkelijke vaart op de Oost zag je ook in de benaming van sommige activiteiten. Zo heette de doucheruimte Mandiehok. Een term die geloof ik uit het Maleis komt. In de pikorde aan boord stonden wij onderaan. Een trapje hoger stonden de matrozen onder de gage en pas daarna kwamen de echte matrozen. De bootsman, vaak ‘boots’ genoemd, was de baas. Ik moest elke dag zijn hut schoonmaken en haalde daar regelmatig een lege jeneverfles uit. Ik kan me overigens niet herinneren dat ik hem ooit onbekwaam heb gezien. De voornamelijk Amsterdamse matrozen hielden wel van een (goedmoedig) geintje.
Zo riep een lichtmatroos, die zijn eerste zeereis maakte, luidkeels toen wij de Noordzee opvoeren en het schip inderdaad behoorlijk begon te schommelen: ,,We schommelen al bijna een hele patrijspoort.” Een ervaren matroos zei: ,,Dat is inderdaad ernstig. Wil je direct naar de brug gaan en dit persoonlijk aan de kapitein melden.”
Wat zei de kapitein wilden we weten toen hij terugkwam.
De kapitein zei: ,,Dank je wel jongen. Ik heb het er net met de eerste stuurman over gehad. We gaan de koers wat verleggen.”
Onze dagtaak begon om 6.00 uur in de ochtend. We moesten de dekken schrobben. De eerste haven was Napels, waar we drie dagen zouden blijven. Wij mochten ook een dag van boord en besloten met ons groepje maar eens met de trein naar Pompeï te gaan. Bij het loket probeerden we de lokettist duidelijk te maken dat we een retourtje wilden hebben. Hij zei: ,,Mostra le tue mani.”
We moesten de binnenkant van onze handen laten zien.
Hij keek er tevreden naar. Dankzij het regelmatig schrobben van het dek zat er al aardig wat eelt op. ,,Proletari,” sprak hij vriendelijk. En we hoefden helemaal niks te betalen.