Razzia '44 (2)
Mijn ‘oude heer’, Teunis Wietze, stond dus haast letterlijk aan die lantaarnpaal genageld met zijn armen omhoog. Een berensterke man met zijn ruim 2 meter lengte, handen als kolenschoppen en schoenmaat 54 (‘maat kano’).
Maar tegen twee op hem gerichte machinegeweren kon hij echt niet op. Zojuist had hij geprobeerd te ontsnappen aan de razzia van 9 november 1944. Dat was in Rotterdam-Zuid, nabij de Waalhaven. Op ontsnappen stond de kogel, dat wist hij.
Gelukkig voor hem werd hij op het laatste moment afgevoerd naar rijnaken in de Waalhaven. Die lagen daar klaar voor het transport van de Rotterdamse dwangarbeiders naar nazi-Duitsland.
In totaal waren in die tijd meer dan 50.000 Rotterdammers en Schiedammers opgepakt in de leeftijd van 17 tot en met 40 jaar. Twintigduizend van hen werden als vee in die rijnaken gestopt.
Bij het vertrek van de rijnaken stonden talloze vrouwen aan de kade. Waaronder mijn moeder Maria, die in verwachting was van mijn oudste broer. Zij gooiden pakjes brood en andere etenswaren naar hun mannen. Velen van deze ‘lunchpakketten’ raakten echter te water, terwijl er in die tijd toch al weinig te eten was.
De ‘reus’ Postma was op dat moment gekleed in een zware winterjas met dito zware laarzen. ‘Onderweg overboord springen’, was zijn eerste optie. Maar vanwege het koude water en de sterke stroming zou dit vrijwel de verdrinkingsdood worden, nog afgezien van een Duits spervuur.
Pas nadat hij was aangekomen in het Amsterdam-Rijnkanaal zag hij zijn kans schoon. Als een volleerd acteur liet hij zich met zijn schouder en hoofd tegen een ijzeren balk vallen. Vervolgens begon hij ‘moord en brand’ schreeuwen.
‘Der man ist krank’, zo concludeerden de Duitsers. En zo werd hij op een brancard aan de kade gehesen en per ambulance afgevoerd naar het Amsterdamse ‘Onze Lieve Vrouwe Gastziekenhuis’.
‘Onmiddellijk de bevolking waarschuwen, Rotterdam hebben ze reeds leeggehaald!’, zo waren zijn eerste woorden. Als ‘beloning’ en tot zijn grote geluk kreeg hij daar sinds lange tijd kip te eten omdat de ijskasten waren uitgevallen. Doktoren verbonden zijn hoofd in een ‘witte tulband’ en plaatsten een arm in het gips.
Zo liep hij als een ‘oorlogsinvalide’ 75 kilometer terug naar Rotterdam, waar hij tot moeders grote vreugde laat in de avond aankwam.
Bang als hij was om alsnog door NSB’ers te worden verraden, dook hij wekenlang onder in het kolenhok in de kelder.
Op 5 december kwam hij even naar boven. Nee, niet als ‘Zwarte Piet’. Maar als een échte ‘Zwarte Teun!’