‘Haringnieuws per flessenpost (1)’
Als twee rasechte Rotterdamse Ketelbinken stappen wij aan boord van de hektrawler van de visfirma Jackzon in Scheveningen. Hennie Maliangkay voor het maken van de foto’s en ik voor het verslag. De eerste haringrace in ons leven.
Gewapend met rubberen laarzen, zuidwesters, dikke ouwe truien en een fles uitstekende whisky van het merk Glenfiddich staan wij bij de stuurhut van de kapitein.
De Scheveningen IV was een nog redelijk nieuwe schuit van gigantische omvang. Zo’n 50 meter lang en zeker acht meter breed. Goed voor een nieuwe haringvangst van 400 ton, oftewel 40.000 kilo.
De doorgewinterde kapitein Piet de Niet stapt ons grijnzend tegemoet. Op de man af vraagt hij: ,,Of de heren wel eens geluk hebben?’’
Hennie en ik kijken elkaar verbaasd aan en antwoorden schaapachtig – zonder iets te hebben afgesproken – bijna in koor: ,,Nou, daar hebben wij geen gebrek aan!’’
Dat vissers bijzonder bijgelovig zijn, zouden wij onderweg nog ondervinden. In plaats van, zoals wij hadden verwacht, op een ranzig schip terecht te komen, was De Scheveningen IV blinkend schoon. Met reusachtige netten, een complete drijvende visfabriek.
,,Of de heren maar bivak willen nemen in de kajuit van de radio-officier,’’ zo sprak kapitein De Niet.
En zo vielen wij als Ketelbinken van de ene verbazing in de andere. De bijzonder ruime hut had een hoogpolig tapijt, ijskast, een en al luxe.
Een keer het ruime sop gekozen ging het feest beginnen. Wij waren nu op weg naar de visgronden in het noorden van Schotland.
Na te zijn ingekwartierd in onze kajuit werden wij aan de bar uitgenodigd ter kennismaking met de rest van de bemanning.
Gasten van stuk voor stuk zo’n twee meter, spieren als kabeltouwen, kleurige tatoeages op hun bovenarmen: pijlen door hartjes, met ‘vader en moeder.’
De zeebonken dronken blikjes bier met daarnaast een whisky. In een tempo die wij als landrotten en zogenaamde ‘kroegtijgers’ nog nooit hadden meegemaakt.
Halverwege die ‘drankrace’ moesten wij de vlag al vroeg noodgedwongen strijken. Anders lagen wij na amper tientallen kilometers uit de kust als natte dweilen over de reling.
,,Of wij nog biertjes wilde meenemen naar de hut?’’ vroeg De Niet lachend.
,,Ja, doe er maar vier,’’ zeiden Hennie en ik bescheiden. Denkende aan blikjes. Tot onze grote verrassing, wederom, kregen wij per man (!) twee kartonnen dozen met 48 blikken op onze schouders mee.
Schots en scheef, nu als ‘Ketelbinkies’, liepen wij daarmee waggelend en al deinend naar onze hut.
,,Wij zijn door de mand gevallen!’’ sprak ik tot Hennie.
(wordt vervolgd)