‘En dan is marmer, het minste dat we kunnen doen’
Onder de kop ‘Jan Schaefer is een held’ werd in een recente aflevering van de boekenbijlage van NRC Handelsblad bijzonder lovend een boek besproken over de over het algemeen bijzonder geslaagde stadsvernieuwing in de jaren zeventig en tachtig in Nederlandse steden zoals Rotterdam, Amsterdam, Den Haag, Groningen en Leiden. Met de toenmalige PvdA-wethouder Jan van der Ploeg had Rotterdam al het voortouw genomen.
Hij introduceerde projectgroepen waarin zowel gemeenteambtenaren als buurtbewoners met evenveel stemrecht zaten. In de jaren vijftig dachten de gemeentebestuurders nog aan uitgebreide tuinwijken aan de randen van de steden. En in de centra de cityvorming. Zo was er in Rotterdam discussie over de kosten van het nieuwe concertgebouw De Doelen. Er werden binnen de fractie van de PvdA in de gemeenteraad vraagtekens gezet over het bekleden van de buitenkant van De Doelen met duur Italiaans marmer.
Volgens mijn vader, toen fractievoorzitter van die club, maakte de toenmalige wethoudster van Financiën en Kunst Nancy Zeelenberg een einde aan de discussie met de uitspraak: ,,Voor de van muziek houdende Rotterdamse arbeider, die in de crisis werkloos was, een bombardement op zijn kop kreeg, als dwangarbeider naar Duitsland werd gevoerd en nu bezig is met de wederopbouw van de stad… is marmer het MINSTE dat we kunnen doen.”
Jan Schaefer, de voormalige banketbakker uit Amsterdam had ik al als staatssecretaris in het kabinet Den Uyl leren kennen. Later via zijn vriend, de Rotterdamse bloemenkoopman Jan Schoots, nog veel beter. Een opmerkelijk man. In tegenstelling tot de meeste bewindslieden en journalisten uit die periode dronk hij geen druppel alcohol.
Hij vertelde me ooit dat hij als staatssecretaris in zijn dienstauto in Duitsland – het land was in die tijd in paniek vanwege de RAF-aanslagen – door de Duitse politie van de weg was gehaald omdat hij in spijkerpak achterin die auto zat.
Het kostte nog enige tijd om de Duitse politie ervan te overtuigen dat hij wel degelijk een ‘Unterminister’ van de Nederlandse regering was.
Later, als wethouder in Amsterdam, schoof hij een groot aantal rapporten die hoge ambtenaren van de dienst Stadsontwikkeling hem bij het begin van zijn werk hadden bezorgd, ongelezen terug met de woorden: ,,In gelul kun je niet wonen.”
Zoals historicus Herman de Liagre Boehl in zijn boek over de succesvolle stadsvernieuwing in Nederland – meer geld dan de Deltawerken – schrijft, is die periode ook de oorzaak van het feit dat de Nederlandse steden relatief weinig achterstandswijken kennen.
In die periode ging men er wel vanuit dat de verheffing van een/de onderklasse dan ook wel vanzelf zou komen. Die illusie is nu getemperd door het feit dat in wijken als het Oude Westen in Rotterdam en de Schilderswijk in Den Haag er nog steeds te veel drugsoverlast en onveiligheid is.
Maar dat de verpauperde oude steden in dat tijdsgewricht met name door sociaal-democratische bestuurders nieuw leven is ingeblazen staat buiten kijf. En daar moeten ze in hun nieuwe bestuurlijke periode met de VVD ook op blijven hameren.