’t Binnenkomertje
Het zogenaamde
‘binnenkomertje’ in café of andere horecagelegenheid kan je dag maken of
breken.
Vorige week liep
ik vanuit het centrum naar Delfshaven voor de opening van de foto-expositie van
mijn goede vriend fotograaf en filmer Paul Hošek in kunstcafé Jos Gommers.
Vandaar maakte ik enkele omzwervingen en liep weer terug naar de stad.
Aangekomen bij
café Willens en Wetens op de Nieuwe Binnenweg had ik behoorlijke dorst en
verlangde naar een ’fluitje’. Echter bij de deur word ik staande gehouden door
een grote jeneverneus met alle walmen om hem heen. Met zijn grote hand greep
hij de mijne en liet die niet meer los. ,,Hoe is ’t?’’ vroeg hij met dubbele
tong.
,,Als je het niet erg vindt, neem ik eerst
even een biertje,’’ antwoordde ik nog vriendelijk. Maar hij sliste opnieuw:
,,Hoe is ’t?’’
Hij liet mijn
hand niet meer los toen ik het café wilde binnengaan.
Dus ineens ruk ik
geïrriteerd mijn hand uit de zijne.
Achter de bar
stond barkeeper Jan.
Nog voor ik op
een kruk kon gaan zitten riep hij met een grote grijns: ,,Hoe is ’t?’’
Daarbij ging hij
hijgerig van nieuwsgierigheid over de bar hangen.
,,Doe mij eerst
maar een fluitje,’’ zeg ik nog nahijgend van mijn moeilijke binnenkomst.
Jan met zijn
bekende brede lach: ,,Ja, dat fluitje komt wel…
Maar hoe is ’t?’’
Een week geleden
was mijn goede vriendin Nel van Gijzelen na een kortstondig ziekbed op
66-jarige leeftijd overleden. Zij had jarenlang in café Willens en Wetens
gewerkt en was dus ook een collega van
Jan.
Nel was voor mij
meer een zus dan een goede vriendin. Met haar deelde ik een buitenhuisje.
,,Hoe is ’t?’’
herhaalde ik nu boos. ,,Wat een stomme rotvraag is dat. Je weet dat wij Nel
vorige week hebben weggebracht!’’
In plaats dat Jan
- die ik ook al weer 30 jaar ken uit het horecaleven - mij eerst het gevraagde
fluitje had gegeven, was er niets aan de hand geweest. Nu ontaardde de zaak.
Hij begon nota bene kwaad naar mij te kijken.
Toen zei ik tegen
hem: ,,Laat maar zitten Jan!’’ Het begeerde fluitje had ik nog steeds niet van
hem gekregen.
Zo liep ik de
deur uit en hoorde op de valreep zijn achterklap: ,,Wie denkt’ie wel wie hij
is?!’’ En meer van dat soort nare opmerkingen.
Ik rechtte mijn
rug.
Bij een nabij
gelegen buurtcafeetje haalde ik mijn schade meer dan in.
Zonder retorische
vragen zoals: ,,Hoe is ’t?’’
,,Nou, klootte
Jan!’’