Slavernijverleden is geen kroonjuweel van de linkse kerk maar van de moderne geschiedschrijving
-M.jpg)
In zijn laatste column noemt Ronald Sorensen de slavernij het kroonjuweel van de linkse kerk. Hij had ook het woord 'laatste strohalm' kunnen gebruiken. Hij meent immers dat links het contact met de traditionele achterban is kwijtgeraakt en alleen dit nog over heeft om tegenstanders geobsedeerd de maat te nemen.
Als kapstok voor zijn betoog gebruikt Ronald Sorensen de stukjes die ik de laatste tijd op Rotterdam Vandaag en Morgen en op Schiedam24 heb gepubliceerd. Hij schrijft: 'Van der Horst meent dat zijn geboortestad een morele schuld heeft, omdat jenever als ruilmiddel werd gebruikt bij de aankoop van slaven. Daarmee is het hek van de schuldbewuste dam'.
Sorensen roept als getuige aan Piet Emmer, emeritus hoogleraar te Leiden. Dat is een gerenommeerd onderzoeker van de trans-Atlantische slavenhandel.
De hele column berust op een belangrijke misverstand: namelijk dat moderne onderzoekers van de Nederlandse rol in de slavenhandel het verleden en daarmee ook het heden in staat van beschuldiging willen stellen. Dit nu is niet het geval. Het doel van geschiedschrijving is niet recht spreken en vonnissen vellen maar uitzoeken wat er vroeger is gebeurd en waarom.
Piet Emmer zocht al een jaar of dertig veertig terug nog eens haarfijn uit hoe Nederlandse slavenhandelaren te werk ging. In het bijzonder bestudeerde hij de archieven van de Middelburgsche Commercie Compagnie. Wie wil weten hoe een reis verliep, welke toestanden er aan boord heersten en hoe het de slaven in het Caribisch gebied verging, kan goed bij hem terecht. Op grond van zijn onderzoek constateert Emmer dat de slavenhandel een zeer beperkt deel uitmaakte van de Nederlandse economie. Bovendien was zij niet bijzonder winstgevend. Voorbeeld: de grootste Rotterdamse slavenrederij Van Coopstad en Rochussen is na enkele decennia failliet gegaan.
Andere onderzoekers menen dat Emmer goed werk verrichtte maar wel met beperkte blik heeft gekeken. De slavenrederijen waren maar één enkele schakel in de keten van het hele systeem. Wie een compleet beeld wil schetsen van de slavenhandel en de impact daarvan op de Nederlandse economie moet ook de toeleveranciers, de financiers en de verzekeraars meetellen. Slavenhandel was ruilhandel en de schepen vertrokken vol uiteenlopende goederen naar de West Afrikaanse kust. Ze waren niet zozeer beladen met spiegeltjes en kraaltjes als wel met textiel, wapens, allerhande ijzerwaren en sterke drank.
Daarmee zijn we er nog niet. Hele bedrijfstakken – bijvoorbeeld de suikerraffinaderij en de tabakskerverij – waren afhankelijk van door slaven geteelde gewassen of (half)producten. Op die manier wordt de betekenis van de slavernij voor de Nederlandse economie veel groter. Pepijn Brandon van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis berekende die op 5%. Piet Emmer heeft hem met dit resultaat gecomplimenteerd. Ter vergelijking: het aandeel van de hele landbouw bedroeg in 2020 nog geen 3%.
-M.jpg)
De meeste moderne historici gaan tegenwoordig uit van de brede benadering. Zij stellen dat de trans-Atlantische slavenhandel een lange keten vormde met allemaal onmisbare schakels. Zo iemand is bijvoorbeeld Alex van Stipriaan Luïcius, emeritus hoogleraar aan de Erasmus Universiteit. Zijn op sommige plekken ontroerende en spannende Rotterdam in Slavernij laat tot in detail zien wat dat voor onze stad betekende.
De afgelopen jaren is door het het Schiedamse gemeente-archief in opdracht van het college onderzoek gedaan naar de rol van Schiedam in dit hele systeem. Aanvankelijk was de conclusie geweest dat die niets voorstelde. Dankzij AI en digitale doorzoekbaarheid van grote archieven, kwam inmiddels veel meer boven water.
De historica Merel Blok – inmiddels als promovenda werkzaam aan de Vrije Universiteit – ging uit van een al langer bekend feit: op de kust van West Afrika werden slaven niet voor geld gekocht maar voor goederen geruild.Zij ontdekte dat aan elke ruil moutwijn en/of jenever te pas kwam. De Nederlandse slavenhandelaren waren zeer precieze administrateurs. Zij noteerden van elke slaaf precies waarvoor die geruild was met daarachter de geldswaarde van de overgedragen goederen. Zo kon Merel Blok berekenen dat de sterke drank vijftien procent van die waarde vertegenwoordigde. Datzelfde gold voor de hele lading waarmee zo´n schip vertrok. De vraag was nu: waar kwam die drank vandaan?
Ze ontdekte dat de grote slavenhandelsmaatschappijen die betrokken van twee grote makelaars. Zij kochten op hun beurt enorme hoeveelheden moutwijn en jenever in Schiedam. Daarmee is bewezen dat de Schiedamse branderijen een onmisbare schakel vormden in de keten van de trans-Atlantische slavernij. Bovendien was de stad het domicilie van de familie Pichot, waarvan de leden een belangrijke rol speelden in de plantage-economie van Suriname.
Conclusie: ook Schiedam heeft een slavernijverleden dat onlosmakelijk deel uitmaakt van de plaatselijke geschiedenis.
Dit heeft allemaal niets te maken met veroordelingen of in staat van beschuldiging stellen. Het is een constatering. Het maakt deel uit van het verleden net als de Nederlandse kampbewaaksters in Auschwitz of de SS Standarte Westland, opgericht in Den Haag. Het zou van lafheid getuigen zulke zaken te negeren of te bagatelliseren.
Tenslotte dit: Ronald Sorensen beweert dat er nooit aandacht wordt besteed aan de vele blanken die tot slaaf werden gemaakt door islamitische zeerovers uit Marokko en Algerije. Hij vergeet erbij te vermelden dat die veelal voeren onder de vlag van het Ottomaanse (Turkse) rijk. Dat is niet waar. Google maar voor voldoende bewijs.
Of bestel Turkenliefje van Lydia Rood, een historische roman over een Rotterdams meisje dat op de slavenmarkt belandt. De nieuwe inzichten op het gebied van de trans-Atlantische slavernij – en die van de VOC in Azië, net zo belangrijk – zijn inderdaad kroonjuwelen, niet van de linkse kerk maar van de moderne geschiedschrijving. Het is onbegrijpelijk waarom Sorensen en zijn geestverwanten daar zo verkrampt op reageren.
