Oranjelol, een naoorlogs verschijnsel
“Oranjelol” zei mijn vader altijd meesmuilend als ik op 30 april, met een oranje hoedje de straat opging om bij de buurtvereniging Koninginnedag te vieren. Wij vlagden niet en keken niet naar het défile voor de koningin op Soestdijk, maar hij onthield me mijn oranjeplezier niet.
Oorlog
Later zei hij me: “Ze wisten niet hoe snel ze naar Engeland moesten gaan, toen de oorlog uitbrak. Ze lieten het hele land inclusief het leger barsten.” Mijn ouders hadden er dus niets mee en dat leidde tot een klein conflict met de zeer anti Duitse broer van mijn vader, die zijn zoon in de oorlog Bernhard wilde noemen. De bezetters verboden die naam, omdat ze prins Bernhard als een verrader beschouwden. Nu was de tweede naam van mijn vader Bernardinus en zijn broer verwees daarnaar, toen hij zijn pasgeborene op het stadhuis ging aangeven. Na onderzoek werd mijn neef Bernard zogenaamd vernoemd naar mijn vader, die daar helemaal niet blij mee was.
Voor de oorlog
Binnen de vooroorlogse linkse partijen de SDAP en de CPN was men uitgesproken anti oranjegezind, zoals van Marxisten verwacht mag worden. De revolutiepoging van Troelstra in 1918 was mede mislukt door de houding van het “oranjegepeupel” dat de paarden voor de koets van koningin Wilhelmina en prinses Juliana uitspande en de koets zelf naar het Malieveld trok. Dat zat nog diep in het socialistische geheugen.
Een ander politiek probleem in die tijd was ons volkslied: “Wie Neerlandsch bloed door de aderen vloeit, van vreemde smetten vrij.” De laatste strofe viel verkeerd bij de Indische Nederlanders en uiteindelijk werd het lied in 1932 tot tevredenheid van koningin Wilhelmina vervangen door het Wilhelmus: oorspronkelijk een zeer orangistisch gezang; alleen het eerste en zesde couplet werden gezongen: het zesde door protestantse Nederlanders.
Interlands
Dat gaf een onverwacht effect, want het is een goede gewoonte om bij het spelen van het volkslied op te staan. Alleen weigerden de Nederlandse socialisten dat te doen o.a. vanwege de tekst. Die linkse gewoonte leidde regelmatig tot ongeregeldheden. Bij interland voetbalwedstrijden kochten socialisten soms een aantal kaartjes op een vak met zitplaatsen om demonstratief te blijven zitten bij het spelen van ons volkslied. Die provocatie werd dan uitgevochten door Oranjegezinden die de “Rooien” aanpakten. Pas vlak voor het uitbreken van de oorlog stopte het, toen de SDAP in de regering kwam.
Na de oorlog
Door de doorstane ontberingen en de centrale positie van koningin Wilhelmina, die via “radio Oranje” onze zo getroffen bevolking 34 keer toesprak, was het koninklijk huis geen punt van discussie meer. Iedereen wist dat prins Bernhard aan de nazi’s toestemming had gevraagd voor zijn huwelijk met Juliana, maar dat was door zijn houding tijdens de oorlog vergeven en vergeten. Het anti oranje gevoel laaide pas weer op, nadat prinses Beatrix net als haar moeder en grootmoeder koos voor een Duitse levenspartner. In 1980 bij de inhuldiging van Beatrix kwam het weer even om de hoek kijken. “Geen woning geen kroning” werd een strijdkreet.
Het republikeinse sentiment bleef dus smeulen, maar kwam nimmer tot wasdom, ondanks het historische besef dat ons land één van de eerste republieken ter wereld was. Op dit moment lijkt het of het koninklijke huis wat minder krediet heeft, maar drie lieve prinsesjes en een mooie koningin gaan het tij vast keren.
De belangrijkste reden waarom ik het koninklijk huis voor lief neem, is dat we anders misschien een president Pechtold krijgen.