Sloopwoede in de negentiende eeuw: eeuwig zonde
Op onze camping heb ik de beschikking over een elektrische scooter. Een speeltje waar ik geweldig blij mee ben.
Soms snor ik al heel vroeg tussen de weilanden, in de bossen en over de dijken. Het wemelt van de reeën, hazen en de damherten. Daarbij zijn tientallen vogels te zien, waaronder zelfs de zeearend.
Mijn favoriete plek aan de Oosterschelde is de Stompe toren. Een overblijfsel van het “verdronken dorp” Koudekerke. Soms zijn de rugvinnen van bruinvissen te zien en in de verte kan je op de zandbanken zeehonden zien liggen.
In de Plompetoren wordt – geïllustreerd met lichtbeelden - de sage over de ondergang van het stadje Westerschouwen verteld. Dat stadje is ooit net als Koudekerke door de zee verzwolgen. Bij zeer laag water zijn vanaf het duin bij de grote strandovergang de contouren van de verzandde haven nog te zien.
Ooit was Westerschouwen zeer welvarend, maar het is volgens de sage door toedoen van een zeemeerman verzwolgen en alleen de toren bleef staan (zie link hieronder)
Maar het merkwaardige feit is, dat de enige alleenstaande toren niet die van het voormalige Westerschouwen is, maar van Koudekerke. Ik kan zoiets niet laten liggen en ben op onderzoek uitgegaan.
Wat blijkt: De toren van Westerschouwen op het strand is einde 19e eeuw afgebroken. Er heeft dus wel degelijk een toren gestaan waar de sage omheen is verzonnen. Tegelijkertijd met het afbreken van de toren van Westerschouwen was men ook begonnen met het ontmantelen c.q. afbreken van de muren van het voormalige slot Kraaijenstein en het bouwen van een hoeve op die plek (Kraaijensteinsweg 25) Slechts de slotgracht en de bruggen ontkwamen aan de slopershamer. De Plompe toren is aan de sloopwoede ontkomen, omdat het voor zeevarenden een baken was. Bij storm kon op het platte dak, zoals bij zoveel kerktorens aan de kust, een vuurtje worden gestookt.
Het afbreken van Middeleeuwse en andere historische gebouwen was in de 19e eeuw een achteraf desastreuze gewoonte. Zodra het geld er voor was besloot men te gaan slopen: niet alleen op Schouwen. Ook in onze welvarende stad heeft men de sloophamer veel te ijverig gehanteerd.
Begin 19e eeuw bezat Rotterdam nog tien middeleeuwse stadspoorten, die soms werden vaak vernoemd naar de stad waar de weg achter de poort naartoe leidde.
Zo hadden wij de b.v. de Schiedamse poort, de Goudse poort, de Delftse en vier schitterende hoofdpoorten aan de Maas etc. Ze hebben de sloopdrift niet overleefd.
Alleen de Delftse poort liet men staan. De reden was eenvoudig: men vond dit classicistische gebouw mooi en toen het een sta in de weg begon te worden en men zoals gebruikelijk wilde gaan slopen kwam er verzet van de burgerij. De Rotterdammers waren zo gehecht aan de poort, dat hij een stuk verplaatst zou worden. Hij werd steen voor steen afgebroken om herbouwd te worden. Tijdens het bombardement van mei 1940 werden het fundament en andere opgeslagen delen zo beschadigd, dat men besloot van de herbouw af te zien. Daarbij hadden vele andere bouwprojecten in die tijd uiteraard voorrang! De onbeschadigde resten van de ontmantelde poort zijn tijdens de oorlogsjaren verdwenen. Cor Kraat heeft een “poortgeraamte” gebouwd op de oorspronkelijke plaats.
Ook andere gebouwen zoals het voormalige stadhuis en stukken stadsmuur werden al lang daarvoor in die 19e sloop eeuw gesloopt. Gewoon omdat men het niet mooi vond en plaats moest worden gemaakt voor nieuwe gebouwen. Daarbij veel “oude” gebouwen wezen op armoede, terwijl men graag de voorspoed en welvaart etaleerde door nieuwe gebouwen neer te zetten.
Andere steden zoals b.v. Amsterdam, Gouda en Delft waren tot verval gekomen en hadden niet de financiële middelen om hun “oude” gebouwen te slopen en lieten ze gewoon staan. Dat zijn nu pronkstukken.
Het kan verkeren!