‘Het Paard van Troje’
Ik was al iets ouder, bijna 21 jaar, toen ik in het voorjaar van 1964 voor militaire dienst moest opkomen. In Ossendrecht, waar de rekruten van de Artillerie moesten verschijnen was de gemiddelde leeftijd ongeveer 18 jaar.
Ik was net een maand of acht leerling-verslaggever bij de plaatselijke editie van Het Vrije Volk. Maar ik had de drie jaar tevoren in Londen gewoond, gestudeerd en soms gewerkt en dus wat meer van de wereld gezien.
Ik vond die rekrutentijd verschrikkelijk. Stormbanen, klauteren met volle bepakking over hoge bouwsels. Ik was nooit een groot sporter geweest en dat liet ik ook duidelijk blijken. Op een dag moesten wij proberen een soort stelling waar beroepsonderofficieren zich hadden verschanst aanvallenderwijs te doorbreken.
Er liep een klein asfaltweggetje tussen de twee heuvels waar de beroepsmilitairen in het struikgewas lagen. Denkend aan ‘Het Paard van Troje’ of ‘Het Turfschip van Breda’ stelde ik de ongeveer vijftien jongens op en marcheerde ze – luidkeels roepend ,,links, rechts’’ - over dat weggetje door de linie heen. De ‘vijand’ dacht dat wij van een andere eenheid waren en liet ons passeren.
Zij waren razend toen wij ze in de rug aanvielen. Ze vonden het niet eerlijk, maar zwegen toch enigszins beschaamd toen ik de twee voorbeelden uit de krijgsgeschiedenis wist te noemen.
Mijn verdere diensttijd bracht ik door als foerier. Dat is – voor de jongere generatie – de man die binnen een legeronderdeel de materiaalvoorziening voor zijn rekening neemt. Die opleiding vond plaats in de Oranje Nassau kazerne in Amsterdam. Het was daar gezellig. Op de binnenplaats stond een haringkar.
Het was in die tijd nog verplicht een uniform te dragen wanneer je de stad inging. Maar in de belendende kroegen vonden de kasteleins het prima wanneer je daar je ‘burgerkleding’ aantrok om de stad in te gaan. Zo gingen we naar de cabaretgroep Lurelei met toen Jasperina de Jong, Eric Herfst en Gerard Cox. En natuurlijk achter de meiden aan.
Uiteindelijk werd ik benoemd tot wachtmeester/foerier bij de B-batterij van de 45ste Afdeling Lichte LUA (luchtdoelgeschut) in de Mauritskazerne in Ede. Elke veertien dagen had je een paraat weekeinde, maar mochten we wel uitgaan op zaterdagavond.
Snel ontdekten we een katholieke dansclub in Arnhem. Die werd bewaakt door een kapelaan. Wanneer hij informeerde naar ons geloof zeiden we met enkele andere Rotterdammers: ,,De parochie van pastoor Jansen in Blijdorp, Rotterdam.”
Opnieuw kwamen we binnen met behulp van een soort ‘Paard van Troje’, maar hoefden we niet meer in de rug aan te vallen.