In je blote reet op de rand
Ooit stond ik als jongeman in mijn blote reet op de rand van een flat-etage in de Alexanderpolder. Die wijk was toen nog in aanbouw. Er was geen straatverlichting. Het was aardedonker. Ik wist ook niet precies hoe hoog ik stond en besloot kleumend het daglicht af te wachten alvorens verdere beslissingen te nemen.
Het hoe en waarom zal ik verder in deze column vertellen, maar eerst een kenschets van die tijd.
Er wordt nu geklaagd dat jongeren te veel zuipen. Toen wij écht jong waren deden we dat niet, maar eind jaren zestig, begin jaren zeventig groeiden de bomen tot in de hemel en werd niet alleen in de journalistiek, maar ook in het bedrijfsleven en soms ook door politici en door hoge ambtenaren, liters alcohol weggewerkt. Het begon met bier en jenever, maar het werd al snel een dure whisky met tinkelende ijsblokjes.
Dat had soms ook vervelende gevolgen. Ooit viel ik na een zware perslunch in het Amsterdamse Europa hotel in de trein in slaap, miste mijn bestemming Rotterdam en werd nog half slapend door een NS-medewerker in Roosendaal uit de trein gevist. Ze deden toen bij de NS ook niet lullig. Ik mocht met een goederentrein terugreizen naar Rotterdam. Eind goed. Al goed.
Bij de opening van de manifestatie C’70 in Rotterdam was ik op stap met een grote horecaondernemer in Rotterdam. Hij had net enkele paviljoens geopend en wij lieten ons de drank goed smaken. Ik woonde toen in Rotterdam-Zuid.
Zo rond negen uur ’s-avonds leek het mij wel genoeg en dus stapte ik in de net geopende Metro met de bedoeling op station Maashaven uit te stappen. Ik viel echter in een diepe slaap en reisde enkele keren op en neer van het toenmalige eindpunt Zuidplein naar Rotterdam CS.
Oplettende buurtbewoners aan de Maashaven hadden echter gezien dat iemand half onderuit gezakt op een bank in de metro lag. Zij belden de politie met de mededeling dat er waarschijnlijk een lijk in de metro lag. Zodoende werd ik op station Zuidplein ruw wakker geschud door vier laarzen die naar boven uitmondden in twee agenten. ,,Wakker worden meneer.”
Mijn eerste reactie was, hoewel ik geen auto of rijbewijs had: ,,Ben ik blij dat ik mijn auto heb laten staan.” Dat kwam goed over. Ze vroegen waar ik precies woonde en brachten mij naar huis. In die zijstraat van de Groene Hilledijk was ik toen nog een vreemde eend in de bijt.
Het was een mooie avond en de bewoners zaten op stoelen voor de deur. Zij keken natuurlijk nieuwsgierig hoe ik uit die grote Chevrolet van de politie werd gehesen en naar mijn voordeur werd gebracht. De volgende dag was het ijs gebroken. ,,Wat had je geflikt?”
Terug naar het vorige onderwerp. Ooit belandde ik diep in de nacht met een nieuwe dame in het Parkhotel. De nachtportier overzag de situatie. Er was nog wel een kamer. Met een quasi nonchalant gebaar gooide ik een card uit mijn portemonnee op de balie. Hij keek er naar en zei: ,,We zijn tot veel bereid maar met een ANWB wegenwachtkaart kunnen we toch vrij weinig.” Het liep goed af want in die tijd hadden ook vrouwen al geld bij zich.
En nu weer de Alexanderpolder. Ik had haar ontmoet in het journalistencafé De Schouw. Het klikte. Zij was getrouwd met een zeeman die op dat moment buitengaats was. Ik was nog jong en had een beetje centjes.
We zaten al snel in een taxi naar haar huis. Op het moment dat we zo’n beetje in ons blootje de zaak zouden afronden klonk er gerommel aan de voordeur. ,,Jezus, daar is hij al,” sprak ze in paniek.
Ze wierp mijn kleding uit het raam en duwde mij naar buiten. Daar stond ik dan tot het licht was. Toen de eerste zonnestralen de Alexanderpolder in het licht zetten zag ik dat ik precies één meter boven de grond stond.
Daar lagen ook mijn kleren. Soms heb je geluk.